Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Wie wil er nog werken voor de moeilijke klanten?

Je inzetten voor verslaafden, dak- en thuislozen, randgroepjongeren of multi-problem-gezinnen. Steeds minder jongeren zijn ervoor te porren. Het kost welzijnsorganisaties de grootste moeite om goed opgeleide professionals te interesseren voor het werken met deze 'lastige groepen'. Want de werkdruk is hoog, het imago van het vak slecht en de salariëring weinig florissant. Na een periode van gelegenheidsoplossingen opent de welzijnssector het tegenoffensief.

De oplopende concurrentie op de arbeidsmarkt is in het

welzijnswerk geducht voelbaar. Deze maand ging een grootschalige imagocampagne

van start om het werken in de zorgsector aantrekkelijker te maken en volgende

maand komt minister Hermans andermaal met een plan om meer mensen te

interesseren voor een baan in het onderwijs. Daartussenin lanceerden

werkgeversorganisatie VOG en de vakbonden een gezamenlijk initiatief om de

komende vier jaar 16.000 leidsters naar de kinderopvang te lokken. De

personeelsbehoefte lijkt de komende jaren alleen nog maar toe te nemen, dus is

het dringen geblazen.

De welzijnsorganisaties die in achterstandswijken en met moeilijke groepen

werken, dreigen daarbij de slag te verliezen. Want daar merken ze als eerste dat

er minder reacties komen op advertenties, dat vacatures langer open blijven en

dat er steeds meer uit de kast gehaald moet worden om de gewenste kandidaten

binnen te krijgen. Marten Hoekstra, beleidssecretaris verslavingszorg bij GGZ

Nederland: ‘We hebben met name problemen om personeel te krijgen voor de

verslavingbegeleiding binnen het reclasseringswerk, maar ook in het ambulante

werk en het frontwerk wordt het steeds lastiger om aan goeie mensen te komen.’

F. Becker, personeelsfunctionaris van de Amsterdamse instelling voor

maatschappelijke opvang HVO, neemt ook een kentering waar in de

personeelswerving. Hij schat dat twintig procent van de vacatures langer open

blijft. Afstuderende hbo-ers hebben het volgens hem momenteel voor het uitkiezen

waar ze willen werken. Becker: ‘Er zijn nog altijd veel mensen die het werk in

de opvang een uitdaging vinden. Dat is het probleem niet. Het punt is dat er zo

weinig tegenover staat. De CAO-welzijn is vrij mager, het werk is zwaar en er

zijn weinig mogelijkheden om hogerop te komen. De carrière wint het de laatste

jaren steeds vaker van de uitdaging. De commerciële sector lonkt met

aantrekkelijke, goed betaalde banen. Hbo-studenten met een sociale opleiding

spijkeren ze zo nodig wel bij.’ De aantrekkingskracht van de marktsector komt

ook naar voren uit de meest recente instroom-cijfers van de hbo-monitor. Met een

groei van twaalf procent zit de economische sector stevig in de lift. De

opleidingen voor zorg en welzijn moeten het doen met een stijging van één

procent.

Padvinderij

Over de stand van zaken op de arbeidsmarkt in de welzijnssector zijn tot nu

toe bar weinig gegevens beschikbaar. Als het goed is komt daar binnenkort

verandering in. Het ministerie van VWS, de VOG en de AbvaKabo hebben recent een

convenant gesloten over het aanpakken van de knelpunten op de arbeidsmarkt in de

sectoren welzijn en jeugdhulpverlening. Een van de afspraken is dat de

Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (OSA) net als voor de

zorgsector nu ook voor het welzijnswerk een jaarlijkse trendrapportage gaat

maken over onderwerpen als de in- en uitstroom van personeel en de

concurrentiepositie op de arbeidsmarkt.

Beleidsmedewerker Aly van Beek van de VOG: ‘We hopen op die manier een

beter beeld te krijgen van de knelpunten en verschuivingen op de arbeidsmarkt.

Zo heb ik de indruk dat er een hoog uitvalpercentage is onder jonge

beroepsbeoefenaren die met een te gunstig beeld aan het werk gaan met moeilijke

doelgroepen. Wellicht dat je daar meer over kunt zeggen als je beschikt over

uitstroomgegevens. Datzelfde geldt voor een recent onderzoek van Research voor

Beleid waarin staat dat 28 procent van de werknemers in de welzijnssector op

zoek is naar een andere baan. Dat lijkt veel, maar de zorgsector zit nog iets

hoger. Met de trendrapporten van de OSA hopen we meer te weten te komen over de

werkelijke mobiliteit en dalende instroom.’

Een van de sectoren die te lijden heeft van die dalende belangstelling is

de jeugdhulpverlening. Ton Ruiter, die gedurende 24 jaar als groepsleider

werkte:`Het is een zwaar en ingewikkeld vak. Het verloop is groot, zeventig

procent haakt na drie, vier jaar af. Ik begon heel idealistisch. Je bent nog

jong en loopt de longen uit het lijf. Maar met de jongeren die binnenkomen krijg

je als groepsleider in de loop der jaren heel wat voor je kiezen.’ De 47-jarige

Ruiter is tegenwoordig personeelsfunctionaris bij de Hoenderloo Groep, een grote

residentiële jeugdvoorziening in Gelderland. In die positie ondervindt hij

dagelijks hoeveel moeite het kost om goede kandidaten te vinden voor de

vrijkomende vacatures.

Ruiter: ‘De situatie is de laatste drie jaar echt zorgelijk geworden.

Als ik honderd sollicitatiebrieven binnenkrijg, ben ik al blij als er twee

kandidaten tussen zitten met diploma’s en ervaring. Tussen de tachtig en

negentig procent voldoet op geen enkele manier aan de eisen. Het zijn vaak

vrouwen die de benodigde papieren wel hebben. Maar wanneer die nog jong en

onervaren zijn, dan zijn ze met onze zware populatie al na twee maanden

afgebrand. Gekwalificeerde heren krijg bijna niet meer binnen. We nemen

tegenwoordig al mensen aan met een mbo-diploma voor kok, bakker of slager. Als

iemand actief is in de padvinderij, het jeugdwerk of een volleybalvereniging,

dan nodigen we die uit. Het vak leren wij ze hier wel. Ze krijgen een interne

opleiding van een half jaar. Geld om mensen langer op te leiden is er eenvoudig

niet.’

Tweede keuze

Het verhaal van Ruiter staat niet op zichzelf. VOG-beleidsmedewerker Co van

Ravenhorst voerde een half jaar geleden een quick-scan uit naar de

personeelswerving in de jeugdhulpverlening. De vacatures bleken in 1998 zes

weken langer open te staan dan het jaar ervoor. Behalve de jeugdhulpverlening

vissen ook de kinderopvang, de gehandicaptenzorg, de ggz en jeugdzorg in

dezelfde vijver van spw-schoolverlaters. Dat maakt de spoeling dun. Bovendien is

er de grote uitstroom. En voor mannelijke kandidaten die zich melden is het vaak

de tweede of derde beroepskeuze, voegt Van Ravenhorst er veelbetekenend aan toe.

Het lijkt er op dat deze kandidaten vooral bij gebrek aan beter naar dit werk

uitwijken.

De verminderde belangstelling is volgens Van Ravenhorst niet alleen te

wijten aan de zwaarte van de doelgroep. Voor sommigen is dat juist een

uitdaging. De factoren die verder een rol spelen zijn de onregelmatige diensten,

de werkdruk, het ontbreken van carrièreperspectieven en het imago van dit werk.

Het is een rijtje dat terugkomt in elk van de sectoren waar met moeilijke

groepen gewerkt wordt. In het welzijnswerk moet het werk met de lastigste

klanten vaak uitgevoerd worden onder uiterst onaantrekkelijke

werkomstandigheden. Zoals bij het straathoekwerk.

Astrid van der Velde van de stichting Streetcornerwerk Amsterdam: ‘Dit

werk stap je niet in om carrière te maken. Affiniteit met de doelgroep is een

eerste vereiste. Het straathoekwerk vraagt veel van mensen, je moet je staande

zien te houden in een kwetsbare positie. Het is dan ook moeilijk om kwalitatief

goede mensen binnen te krijgen. Advertenties in de krant leveren bar weinig op

en ook van de scholen komt niet veel los. We zijn soepeler geworden in de eisen

die we stellen. We kijken niet zozeer naar diploma’s, maar veel meer naar de

houding van kandidaten en hun vermogen om contacten te leggen met onze

doelgroepen.’ Voor Streetcornerwerk blijkt vooral het eigen circuit van

Melkert-medewerkers een vruchtbaar reservoir te zijn om uit te putten. Ongeveer

de helft van de formatie van Streetcornerwerk bestaat uit Melketiers. Van der

Velde: ‘Lang niet iedereen wordt ingezet in het uitvoerend werk, maar een aantal

wel en die doen dat met heel veel enthousiasme. Voor hen is het een nieuw

toekomstperspectief dat ze met beide handen aangrijpen. We hebben meerdere

Melkert-medewerkers die een mbo-opleiding volgen. Vier mensen zijn op die manier

al doorgestroomd naar een reguliere baan.’

Negatief imago

Ook in het sociaal cultureel werk, en dan met name het jongerenwerk, vallen

veel instellingen noodgedwongen terug op additionele krachten, veelal in de rol

van assistent. Een actueel discussiepunt daarbij is waar de grens ligt en welke

voorwaarden en kwaliteitseisen hier gesteld moeten worden. In Tilburg heeft de

stedelijke jongerenwerk-organisatie Kompaan na een aantal jaren uit

kwaliteitsoverwegingen besloten te stoppen met Melkert-functies in het

uitvoerend werk. Kompaan-medewerker Jan Dekker: ‘De doelgroepen waar wij mee

werken, jongeren in achterstandssituaties, vereisen een hoge mate aan

deskundigheid bij de uitvoerend werker. Alleen al vanwege het gebrek aan

communicatieve vaardigheden bij veel Melketiers te veel investeren in

begeleiding en een aanvullend toeleidingstraject. Wij willen hoge eisen blijven

stellen aan de kwaliteit van ons werk. Nu de jongerenproblematiek beleidsmatig

zo in the picture staat, wordt er nogal wat van ons verwacht. Tegelijkertijd

zitten we met het probleem om voldoende gekwalificeerd en ervaren personeel voor

dit werk aan te trekken.’

De oplossing die Kompaan bedacht heeft is functiedifferentiatie. Voor

de contacten en de activiteiten met de jongeren zet Kompaan jongerenwerkers in

met een mbo-opleiding, terwijl hbo-ers de netwerkcontacten met andere

organisaties voor hun rekening nemen. De best opgeleide mensen hebben dus zelf

geen contact meer met de doelgroep, terwijl direct, persoonlijk contact vaak

cruciaal is in het werken met moeilijke cliënten. Dekker erkent dat nadeel, maar

stelt ook dat een diploma op dit punt geen enkele garantie biedt. De studenten

die van de cmv-opleidingen komen, zijn overwegend afkomstig zijn uit de gegoede

middenklasse en hebben weinig affiniteit met de doelgroepen van Kompaan. Dekker:

‘Er is wel engagement, maar dat ligt meer bij thema’s als ontwikkelingswerk of

milieu dan bij het werken met het “tuig” in de achterstandswijken. De leefwereld

van die jongeren staat heel ver van ze af.’

De klacht dat in de opleidingen te weinig aandacht is voor

achterstandsgroepen als randgroepjongeren of dak- en thuislozen, komt van

meerdere kanten. Eddy van Hierden, directeur van het Gronings

Ontwikkelingsinstituut voor Zorg en Welzijn, constateert dat er de afgelopen

jaren in het sociaal agogisch onderwijs nauwelijk is geïnvesteerd in het werken

met achterstandsgroepen, of in een integrale aanpak van problematische

situaties in achterstandswijken. Van Hierden: ‘Er kleeft helaas een negatief

imago aan het uitvoerend werk in sectoren als de verslavingszorg, de ambulante

jeugdhulpverlening en het jongerenwerk. Vanuit de opleidingen mis ik op dit punt

een positieve bijdrage. De welzijnsinstellingen zijn ook niet goed bezig door

dit werk laag in te schalen of aan Melketiers over te laten, in plaats van

stevig getrainde en ervaren professionals in te zetten op de moeilijkste

groepen. Er is onderhand te weinig kader voor die heel wezenlijke banen. Het

lijkt wel of de ervaren vakbroeders steeds meer een baan in de luwte

prefereren.

Kieskeurig

Sinds de invoering van brede onderwijsprogramma’s is er in het Hoger

Sociaal Agogisch Onderwijs minder aandacht voor specifieke doelgroepen. Betekent

dat ook dat studenten de moeilijke doelgroepen zijn gaan mijden? Geenszins,

meent Oebele Herder, sph-opleidingsmanager van de Ichtus-Hogeschool in Den Haag.

‘Als ik kijk naar het animo voor stages in de klinische psychiatrie, de medische

kinderdagverblijven of Boddaert-huizen, dan gaan onze studenten de pittigste

groepen niet uit de weg. Opvallend is wel dat deze drie settings regelmatige

werktijden kennen, overdag, met goede werkomstandigheden. Misschien is in

dergelijke factoren de oorzaak te vinden waarom bepaalde moeilijke groepen

minder in trek raken. Studenten kunnen kieskeurig zijn, gezien het aanbod op de

arbeidsmarkt hebben ze het voor het uitkiezen.’

Ook Jan Terwisscha, cmv-docent aan zowel de opleiding voor randgroepwerk in

Zwolle als de Hogeschool van Amsterdam, is niet pessimistisch gestemd. Hij wijst

erop dat het aantal aanmeldingen voor de opleiding in Zwolle de laatste twee

jaar sterk is toegenomen. De brede cmv-opleiding biedt volgens hem voldoende

bagage voor de praktijk. Terwisscha: ‘Studenten die hun stages in de kunst en

cultuursector gedaan hebben, komen vaak terecht in het jongerenwerk. En dat gaat

ze goed af.’Ondanks de optimistische geluiden vanuit de opleidingen, maken

de welzijnsorganisaties zich wel degelijk zorgen over de kwaliteit van het

aanbod op de arbeidsmarkt. In Brabant trokken de provinciale

steunfunctie-organisaties Prisma en het Brabants Steunpunt Jeugdwelzijn onlangs

aan de bel. Zij hebben de opleidingen en werkgevers- en werknemersganisaties aan

tafel genood om gezamenlijk over oplossingen na te denken. Gerhard Hup,

sectorhoofd van de BSJ: ‘Het is heel lastig dat er de laatste jaren zo weinig

aanwas is. Inhoudelijk constateren we verder dat in het uitvoerend werk de

aandacht verlegd wordt van de oudere leeftijden naar tieners en van curatieve

naar preventieve activiteiten. Daar zijn op zich wel argumenten voor aan te

dragen, maar het gevolg is wel dat de “harde kern” van de jongeren minder

bediend wordt door het jongerenwerk. En dat terwijl in Brabant het specifieke

randgroepenwerk sterk is teruggebracht, en hier en daar zelfs is verdwenen. Tel

daarbij op dat het jongerenwerk voor allochtonen nauwelijks wordt ingevuld. Het

zijn al met al behoorlijk zware klussen die blijven liggen.’

De Brabantse overleggroep wil in mei een beslissing nemen over een plan van

aanpak. Onder meer door het experimenteren met een nieuwe vorm van

praktijkonderwijs, een coachingtraject en de opzet van loopbaanbegeleiding hoopt

men in Brabant het uitvoerend werk van nieuwe impulsen te voorzien.

Zo zijn er meer initiatieven om het werken met moeilijke doelgroepen

aantrekkelijker te maken. De Hogeschool van Amsterdam heeft in samenwerking met

Bureau Instap een methodiek-programma ontwikkeld voor het vindplaatsgericht

werken met zogeheten risicojongeren. Dit lesprogramma is inmiddels op acht

hogescholen ingevoerd. En dan is er natuurlijk nog het convenant waarin VWS en

de sociale partners afspraken hebben neergelegd om gezamenlijk de

arbeidsmarktproblemen in de welzijnssector aan te pakken.

De meest concrete initiatieven die het omvat zijn op dit moment een

viertal door het AWO-fonds gefinancierde proefprojecten: een transferpunt

arbeidsbemiddeling in Zuid-Limburg, een loopbaancentrum in Brabant, een pool van

personeelswerkers in het Noorden en een project voor afstemming van onderwijs en

werkveld in Amsterdam. De komende tijd zal het brede convenant nader moeten

worden ingevuld. Een mooi vertrekpunt voor de welzijnssector om ook het werken

met de lastige klanten in de toekomst aantrekkelijker te maken./Jasper

Veldhuis

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.