Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Van der Ploeg daagt welzijnwerk uit om culturele taken weer op te pakken: Terug naar het vrolijke werk

Staatssecretaris Rick van der Ploeg wil de gesubsidieerde cultuur openbreken voor jongeren en minderheden. Daarbij ziet hij ook een rol weggelegd voor het welzijnswerk. De aandacht van die sector voor kunst en cultuur is de afgelopen vijftien jaar lelijk weggezakt. Want er moesten problemen en achterstanden worden aangepakt. Een mooie kans voor een heroriëntatie?

Allochtonen, jongeren en andere groepen profiteren te

weinig van de cultuursubsidies van de overheid, vindt Rick van der Ploeg. In

zijn nota’s ‘Ruim baan voor culturele diversiteit’ en ‘Cultuur als confrontatie’

kondigt de staatssecretaris van Cultuur aan dat hij de deelname van deze

doelgroepen aan het culturele leven de komende jaren krachtig wil stimuleren.

Met die mededeling raakte Van der Ploeg een gevoelige snaar in de kunstsector.

Zijn streven naar cultuurspreiding riekt naar welzijnsbeleid, wordt de

bewindsman uit die hoek verweten.

De kritieken vormen onbedoeld een aardige staalkaart van de koudwatervrees

die in kunstkringen kennelijk bestaat voor de welzijnssector. Toch wil de

bewindsman een brug tussen die twee werelden slaan. Hij pleit voor meer

‘grensverkeer’ tussen enerzijds de kunstwereld en anderzijds onderwijs en

welzijnswerk. De concrete ingrepen die hij voor ogen heeft zijn overigens minder

drastisch dan de heftige reacties doen vermoeden. Het gaat om enkele

aanscherpingen van subsidievoorwaarden en een verschuiving van 40 tot 60 miljoen

gulden op een cultuurbegroting die in totaal 700 miljoen beloopt. Volgens Van

der Ploeg zijn de gesubsidieerde kunst- en cultuurvoorzieningen aan het

vergrijzen en het dichtslibben. Het publiek in de schouwburgen en concertzalen

bestaat overwegend nog uit hoog opgeleide, autochtone senioren. De aanwas van

nieuw publiek stokt, jongeren en allochtonen laten de gevestigde

cultuurinstituties links liggen. En dat tegen de achtergrond van een samenleving

die steeds gevarieerder van samenstelling wordt. De diversiteit van de

bevolkingssamenstelling staat in schril contrast met de monocultuur van het

publiek dat doorgaans deelneemt aan de activiteiten in de gesubsidieerde

cultuursector, meent de bewindsman.

Blinde muur

Een onaanvaardbare kloof, noemt ook directeur Robert de Haas van de

Rotterdamse Kunststichting (RKS) de afstand tussen de kunst en het publiek. De

Haas: ‘Kunst is geëliteerd en geprofessionaliseerd. Je moet onderhand over een

behoorlijke opleiding en een grote intellectuele context beschikken om het nog

te kunnen volgen.’ De RKS, die beleidsadviezen verstrekt, subsidieverzoeken

behandelt en debatten entameert, heeft het roer al een aantal jaren geleden

omgegooid door op zoek te gaan naar mogelijkheden om kunst en cultuur

toegankelijk te maken voor een breed publiek. De kunstbeleving en de kunstwensen

van alle Rotterdammers zijn als uitgangspunt genomen, en niet het gevestigde

kunstaanbod. Als honoraire cultuurmakelaars zijn De Haas en zijn mededirecteuren

van de stedelijke Stichting voor Kunstzinnige Vorming en de Dienst Recreatie

Rotterdam het afgelopen jaar de wijken ingetrokken. De Haas: ‘Ik ben me in

Rotterdam-Zuid gaan oriënteren. Omdat het daar aan kunst- en

cultuurvoorzieningen ontbreekt, kwam ik terecht bij een welzijnsstichting. Die

werksoort was me tot dan toe onbekend, maar mijn ogen gingen open bij het zien

van de enorme infrastructuur waarover ze beschikken. En de ongekende

mogelijkheden om daar kunstdoelstellingen op aan te laten sluiten. Omgekeerd

merkte ik uit de gesprekken met opbouwwerkers dat culturele aspecten weliswaar

een belangrijke rol spelen in hun dagelijks werk, maar dat ze er eigenlijk

weinig mee doen.’

De Haas kreeg ook de horen dat subsidieverzoeken voor culturele projecten

in het verleden steeds waren afgewezen door zijn RKS. Grotendeels een kwestie

van presentatie, zegt hij: ‘Welzijnswerkers zijn onvoldoende in staat om buiten

het stramien van hun eigen sector de culturele en kunstzinnige aspecten van zo’n

aanvraag onder de aandacht te brengen. Een verzoek om een blinde muur door

kinderen te laten beschilderen om ze van de straat te houden of om de buurt op

te knappen, is bijvoorbeeld nog geen reden voor ons om te honoreren. Dat ligt

anders wanneer je een specifieke kunstenaar bij zo’n project zoekt en helder

kunt aangeven welk artistiek resultaat je wilt bewerkstelligen. Dat willen wij

als Kunststichting namelijk horen. Het is vaak een kwestie van vertalen en

herformuleren. Onze ervaring is dat er met enig overleg verrassende

dwarsverbindingen te leggen zijn en dat het welzijnswerk oneindig veel

aanknopingspunten biedt om jongeren, allochtonen of andere specifieke

doelgroepen voor kunst en cultuur te interesseren. Als er nu een verzoek vanuit

het welzijnswerk op mijn bureau ligt, dan nodig ik de initiatiefnemers eerst

even uit en krijgen ze enige begeleiding vanuit ons subsidiebureau.’

Door de deuren van de Kunststichting open te zetten voor nieuwe partners,

is er in Rotterdam de afgelopen twee jaar een stroom aan culturele activiteiten

met nieuwe doelgroepen op gang gekomen die illustratief zijn voor de plannen van

Van der Ploeg. Een recent voorbeeld is Kidskunst, een gemeenschappelijk project

van kunst- en welzijnsorganisaties in de deelgemeenten Feyenoord en Delfshaven.

Zo’n 25 beeldend kunstenaars gingen begin dit jaar tijdens workshops in

buurthuizen naar eigen inzicht met de kinderen aan het werk. Het resultaat van

deze inspanningen van de kinderen hing dit voorjaar naast het werk van de

begeleidende kunstenaars in de prestigieuze Kunsthal en is nog tot half juli te

zien in Museum Delfshaven. Een initiatief dat kinderen in achterstandswijken in

contact brengt met beeldende kunst en ook hun ouders en familieleden eens naar

een museum lokt.

Hinderlijk rondhangen

Een andere manier om drempels te slechten is het aanbieden in de

buurtcentra van activiteiten die anders alleen in de dure accommodaties in het

centrum plaatsvinden. De Haas: ‘Marokkaanse of Turkse vrouwen bijvoorbeeld, die

nooit een lezing, een zangkoor of een muziekuitvoering in de stad zouden

opzoeken, kun je op die manier proberen te bereiken. Of je programmeert tijdens

grote festivals als Film International en het Dunya Festival kleinschalig in de

buurthuizen films en culturele activiteiten die bij bewoners in die wijken

aanslaan.’Een geslaagd voorbeeld om jongeren meer voor culturele

activiteiten te interesseren is de voorstelling Fawaka die het Rotterdamse

Werktheater momenteel speelt met vijftien Surinaamse en Antilliaanse jongeren.

De Haas: ‘Dit theaterstuk gaat over seks, drugs en andere onderwerpen die deze

jongeren hevig bezig houden. Tijdens het optreden reageert het publiek vaak heel

direct op de opmerkingen die op de planken gemaakt worden, zulke primaire

reacties kennen we niet meer in het theater. Een groep Marokkaanse jongeren die

tijdens uitvoeringen van Fawaka vaak hinderlijk rondhing, heeft de regisseur op

een bepaald moment gepolst of er voor hen ook iets dergelijks mogelijk was. Die

heeft de handschoen opgepakt en is nu met ze aan het repeteren. Zo’n experiment

stimuleren we graag.’

De Haas wijst op het belang van oneindig veel andere kleinschalige

culturele en kunstzinnige activiteiten in de wijken: een Turkse dansgroep,

Marokkaanse muziekgroepen, creatieve handvaardigheid, volkstoneel. Het zijn

vormen van culturele participatie die zeer waardevol kunnen zijn voor mensen,

benadrukt hij. Een heikel punt bij de subsidieaanvragen voor dit soort

activiteiten is de kwaliteitsdiscussie. De Haas: ‘Er zijn twee uiterste

standpunten. Enerzijds is er de opvatting dat kunst autonoom is, een doel op

zichzelf. Vanuit dat kamp komt de vrees dat we de kunst verpatsen aan het

onderwijs en het welzijnswerk. Daartegenover staat de mening dat kunst een

middel is, bijvoorbeeld om te emanciperen. Omdat wij de kloof naar het brede

publiek willen dichten, moeten we met beide visies voortdurend rekening

houden.’Een universele standaard voor kwaliteit bestaat ook niet, zegt de

RKS-directeur. ‘Kwaliteit is veel meer een resultante van heel uiteenlopende

criteria, zoals integriteit vakkennis en originaliteit. Ook de culturele context

is van eminent belang. Het feit dat iemand uit Volendam of Noord-Marokko komt,

moet je wel degelijk meewegen. Vanuit zo’n breder perspectief op kwaliteit

kijken we ook naar het werk van bijvoorbeeld kinderen, amateurs of

gehandicapten. En waarderen we hun culturele activiteiten. Want cultuur is geen

toetje voor de sier, maar een heel elementair onderdeel van het leven.’

Aan het infuus

Het Rotterdamse beleid is opmerkelijk omdat de prioriteiten van

welzijnsinstellingen meestal elders liggen. Problemen aanpakken, achterstanden

wegwerken. Het welzijnswerk als geheel leidt op die manier al geruime tijd aan

culturele bloedarmoede. ‘Zeg maar gerust dat de sector aan het infuus ligt,’

corrigeert John Duivesteijn, directeur van het Haagse Volksbuurtmuseum. Hij somt

met gemak een keur van culturele activiteiten op die vroeger gemeengoed waren in

het club- en buurthuiswerk. Duivesteijn: ‘In veel buurthuizen was de musical

bijvoorbeeld een jaarlijks hoogtepunt. Een grote groep buurtbewoners was bij de

organisatie van zo’n evenement betrokken. De uitvoering en alles eromheen had

ook een duidelijke functie voor de buurt. Veel van dergelijke activiteiten zijn

verdwenen, zoals het volksdansen, muziek maken of creatieve vaardigheden. In een

nieuw jasje gestoken zouden ze het wel eens heel goed kunnen doen bij de

etnische groepen die nu in deze wijken wonen. Wat is er eigenlijk op tegen om

Creolen, Marokkanen of andere groepen uit de wijk de mogelijkheid te bieden hun

cultuur uit te dragen in het buurthuis? Als je uit wilt gaan van de behoefte die

leeft bij de mensen, dan ligt hier een gat in de markt. Nu honoreert het

welzijnswerk vooral de wensen van de overheid. De factor cultuur is stevig

afgeknepen.’

Volgens Marcel Spierts, leider van het innovatieproject Culturele

Maatschappelijke Vorming, is de aandacht voor culturele onderwerpen in het

welzijnswerk afgenomen door de bezuinigingen van de jaren tachtig. Spierts:

‘Onder die druk zijn welzijnsinstellingen zich gaan toeleggen op de “hardere”

sociale problemen. Een uitzondering vormen de stedelijke jongerencentra, die

zijn zich met hun programmering juist veel meer op cultuur gaan richten. Daar

blijft de sociale functie juist weer onderbelicht. Toch gebeurt er in het

welzijnswerk nog altijd veel dat onder de noemer kunst en cultuur te scharen is,

maar de sector profileert zich nauwelijks op dit vlak. Het heeft duidelijk geen

prioriteit.’Een korte inventarisatie van culturele projecten levert

inderdaad een grote verscheidenheid aan initiatieven op voor heel uiteenlopende

groepen. In het Groningse Munnekeholm-project, een initiatief van

welzijnsstichting Stiel, werkten professionele theatermakers samen met zo’n 130

langdurig werklozen aan een publieksvoorstelling. Theater was daarbij het middel

voor sociale activering. In de Haagse wijk Transvaal kreeg het buurthuis Bario

bij de opening als opdracht mee de nadruk te leggen op kunst en cultuur,

specifiek gericht op kinderen, meiden en vrouwen. Het resultaat was onder meer

het uitgebreide kinderkunstproject BarioK, dat nu een regulier onderdeel is van

de Stichting Welzijns Organisatie Centrum. Het Amsterdamse Circus Elleboog is

een derde voorbeeld van activiteiten op het grensvlak van cultuur en welzijn.

Deze organisatie, met stevige wortels in het welzijnswerk, heeft in samenwerking

met het Cirque Soleil een project uitgevoerd met zwerfjongeren. Ook organiseert

Elleboog in het kader van de naschoolse opvang en de verlengde schooldag

circusprojecten in achterstandswijken.

Cultuurverkenners

Kenmerkend voor veel activiteiten is evenwel dat het om verspreide,

eenmalige initiatieven gaat. De beleidsmatige inbedding in het welzijnswerk

ontbreekt en daarmee een lange termijn-visie op de rol die instellingen willen

spelen op het gebied van kunst en cultuur. Dat is de uitdaging die Van der Ploeg

nu bij de sector neerlegt. Hij biedt de brede welzijnswereld een uitgelezen kans

om naast de probleemgerichte aanpak weer ruimte te maken voor de lichtere,

vrolijke kant van het werk. In zijn nota’s komt hij met voorbeelden uit

Engeland. Daar zijn in het welzijnswerk ‘cultuurverkenners’ en -makelaars actief

die talenten moeten opsporen en begeleiden. En community curators die mensen uit

een bepaalde bevolkingsgroep vragen om een tentoonstelling te

maken.Incidenteel zijn dergelijke functionarissen ook hier al actief. Het

Volksbuurtmuseum heeft een ‘outreachwerker’ in dienst en maakt gebruik maakt van

zogeheten ambassadeurs. Duivesteijn: ‘Dat zijn mensen uit de allochtone

gemeenschap die adviseren over de programmering en ons helpen het juiste publiek

te vinden. Dé Turkse migrant of hét Marokkaanse publiek bestaat niet, we hebben

daarbinnen te maken met diverse kleine doelgroepen. De outreachwerker

vertegenwoordigt onze organisatie, legt contacten met bijvoorbeeld

zelforganisaties en geeft ook tips hoe we bepaalde groepen kunnen bereiken.

Mensen die de uit-agenda van de NRC of De Volkskrant niet lezen, zal je op een

andere manier moeten zien te strikken.’ Ook de welzijnsstichting in Alkmaar

heeft een cultuurverkenner in dienst genomen. Deze onderzoekt de mogelijkheden

voor culturele activiteiten in leefbaarheidsprojecten en legt contacten met de

stedelijke culturele instellingen.

Lokten Van der Ploegs ideeën in de kunstsector heftige discussies uit,

reacties uit de welzijnshoek zijn tot nu toe uitgebleven. En dat terwijl de

staatssecretaris aantrekkelijke perspectieven schetst. Zo vindt Marcel Spierts

de makelaarsfunctie interessant voor het sociaal-cultureel werk: ‘Bijvoorbeeld

om invulling te geven aan de sociale en educatieve functies van musea. Het

welzijnswerk is een aantrekkelijke partij vanwege zijn infrastructuur en

contacten in de wijk. In Engeland, Canada en Amerika hebben ze al veel ervaring

met musea die relaties aanknopen met scholen, buurthuizen en zelforganisaties.

Ze betrekken kinderen of buurtbewoners bij het inrichten van tentoonstellingen

en organiseren na schooltijd en in de vakanties kinderactiviteiten op het gebied

van beeldende kunst, cultuur en techniek. Het sociaal-cultureel werk zou ook

drempelverlagend kunnen werken door tentoonstellingen en activiteiten van musea

naar de buurthuizen en scholen in de wijk te halen.’

Verder is er volgens Spierts nog een wereld te winnen door in de verlengde

schooldag op een creatieve manier verbindingen te maken tussen onderwijs,

cultuur en sociaal-cultureel werk. Spierts: ‘Daar heb je de kans om de kinderen

kennis te laten maken met culturele activiteiten in de vorm van

vrijetijdsbesteding. Sociaal-cultureel werkers en kunstvakmensen kunnen binnen

de verlengde schooldag op een nieuwe manier met elkaar samenwerken. Beide

beroepsgroepen hebben elkaar veel te bieden.’ Duivesteijn bespeurt in het

welzijnsveld al wel een kentering in de aandacht voor de culturele aspecten van

het werk. Hij vindt die omslag ook broodnodig: ‘Welzijnswerkers beginnen in te

zien dat die culturele component veel aansluitingspunten biedt als je het met

mensen hebt over zaken als eigenwaarde, identiteit en persoonlijke ontwikkeling.

Je kunt er met alle culturele variatie in de wijken eenvoudigweg niet

omheen.’/Jasper Veldhuis

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.