Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Moskeeën zien subsidiekansen vergroot in de WMO: ‘De samenleving heeft allang veel baat bij ons’

Maatschappelijke organisaties kunnen na invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) subsidie krijgen voor activiteiten die zij nu vooral belangeloos uitvoeren. Daar staat het concurrentiebeginsel borg voor. Met een bereik van ruim achthonderdduizend moslims behoren moskeeën tot de belangrijkste spelers in het maatschappelijke middenveld. Maken moskeeën kans op een deel van de subsidiepot?

Door Anke Welten – ‘Ik daag ze uit.’ Yusuf Duran van de Ayasofya Moskee in Rotterdam wil duidelijk zijn. In de acht jaar dat Duran algemeen coördinator is van de moskee zijn er vijf stichtingen in het leven geroepen, elk met een eigen doelgroep: jongeren, kinderen, vrouwen, studenten en ouderen. Elke stichting kent een breed scala van activiteiten. De overkoepelende stichting heeft bovendien een dagelijks geopend centrum voor individuele dienstverlening. ‘Dat alles zonder een cent subsidie,’ benadrukt Duran.
De forse Turkse man in zwart pak, wit overhemd en grijze stropdas kijkt rond in het kantoortje van het dienstencentrum aan de Mathenesserdijk. Het ruikt er muf, de inrichting is sober maar netjes. ‘Die computers’, wijst hij naar het hoofdvertrek, ‘komen van SoZaWe. Waren afgeschreven, heb ik voor vijftig gulden per stuk gekocht. En de enige computer met flat screen heeft een jongen uit de achterban gewonnen en aan ons gegeven.’ In plaats van met subsidies heeft de moskee het moeten doen met contributie, donaties en giften. ‘Ik daag de algemene instellingen uit zònder subsidie evenveel voor elkaar te krijgen.’

Wederzijds profijt
Het Islamitisch instituut voor maatschap-pelijke activering (Ihsan) en het Instituut vrijwillige inzet Civiq onderzochten in 2005 de maatschappelijke activiteiten van 120 van de ruim 400 moskeeën in Nederland. Opgericht sinds de vroege jaren zeventig om te zorgen voor het zielenheil van de ‘gastarbeiders’, zijn de moskeeën steeds meer de rol gaan vervullen van ontmoetingsplaats en veilige haven voor gelovigen die zich over de wereld verspreidden. Toenemende spanningen tussen bevolkingsgroepen sinds 2001 hebben het belang van die veilige havens versterkt.
Ondertussen doet de overheid steeds vaker een beroep op moskeeorganisaties om via hen hun doelgroep te bereiken. Van de onderzochte moskeeën blijken er 94 maatschappelijke activiteiten te ontplooien, variërend van Iftar-maaltijden voor achterban en buurtgenoten tijdens de Ramadan, tot huiswerkbegeleiding, Nederlandse taallessen en gezondheidsvoorlichting. Daarbij zijn enkele duizenden vrijwilligers actief. De professionaliteit van de maatschappelijk activiteiten blijft vaak ver achter bij vergelijkbare activiteiten van de welzijnsinstellingen. Redenen daarvoor zijn volgens Ihsan en Civiq dat moskeebesturen moeite hebben om hun weg naar instanties te vinden en het gebrek aan professioneel kader, middelen en traditie van vrijwilligerswerk.

Optimale participatie
De Ayasofya-moskee komt in dit onderzoek naar voren als positieve uitzondering. ‘De centrale doelstelling van Stichting Ayasofya’, zo staat het in het rapport, ‘is het realiseren van en zorgdragen voor optimale participatie van de Turkse gemeenschap in de deelgemeente Delfshaven’. De stichting, die negen mensen in dienst heeft, staat dan ook bekend als een actieve partner in veel lokale samenwerkingsverbanden.
Maar Duran blijkt nu minder enthousiast dan toen hij de onderzoekers sprak. ‘Gaandeweg kwamen we erachter dat we door de algemene instellingen vooral zijn gebruikt als loopjongen. Werden we gebeld met de vraag of we wilden deelnemen aan een project en vrijwilligers wilden leveren, dan zeiden we altijd “ja”. Maar nooit stond daar iets tegenover, zelfs geen vrijwilligersvergoeding. Vragen we zelf subsidie aan voor activiteiten, dan is de reactie van de deelgemeente doorgaans: “Maar die voorziening is er toch al? Ga maar samenwerken”. “Ja”, zeg ik dan, “het is er al. Alleen hoe komt het dat de professionele instelling met subsidiegeld het grootste deel van de doelgroep niet bereikt en wij wel?”’

Drempel
Duran weet het antwoord: ‘Bij ons komen de mensen toch wel, omdat ze naar de moskee gaan en zich thuis voelen. Tachtig procent van de bevolking van Delfshaven is allochtoon; het ambtelijke apparaat en de instellingen zijn voor vijfennegentig procent wit. Hoe kan dat? De drempel van witte organisaties is hoog, want mensen kennen er niemand en voelen zich niet begrepen. Toch zullen die organisaties met hun lobby en professionele kantoren er altijd beter in slagen om subsidie los te peuteren.’ Een aaneenschakeling van negatieve ervaringen heeft Ayasofya doen besluiten om verzoeken tot samenwerking voortaan af te wijzen. ‘We gaan pas weer samenwerken als de anderen voldoen aan twee voorwaarden: wederzijds respect en wederzijds profijt.’

Inlevingsvermogen
Het Kenniscentrum Grote Steden onderzocht in 2005 stedelijk beleid ten aanzien van religie. Gemeenten weten niet goed raad met subsidieaanvragen van moskeeën, blijkt hieruit. De scheiding van kerk en staat is in de wet niet uitgewerkt en dus voor velerlei uitleg vatbaar. Wel is duidelijk dat de overheid religieuze organisaties mag subsidiëren voor niet-religieuze activiteiten. In de praktijk hanteren gemeenten de scheiding van kerk en staat grofweg op vier verschillende manieren. Een grote groep gemeenten verstrekt geen enkele subsidie aan religieuze organisaties. Een tweede groep subsidieert religieuze organisaties voor niet-religieuze activiteiten gericht op participatie en integratie en behandelt religieuze gezindten op gelijke voet. Den Haag, waar behalve moslims veel christelijke migranten en Hindoestanen maatschappelijk actief zijn, is daar een voorbeeld van. Een derde groep (waaronder Amsterdam, Rotterdam en Breda) subsidieert niet-religieuze activiteiten van moskeeën om daarmee een anders onbereikbare doelgroep te bereiken.

Aparte stichtingen
Sommige gemeenten stimuleren moskeeën om voor hun maatschappelijke activiteiten aparte stichtingen op te richten. Utrecht is daar een voorbeeld van. Driss Boujoufi, voorzitter van de Marokkaanse Moskee Al Fath in die stad vindt dat onrealistisch. Oprichten van een stichting is duur en kost veel tijd. Bovendien moet de stichting op den duur zelfstandig worden. Dan ben je dus terug bij af.’
Boujoufi verwacht niet dat de WMO de oprichting van een stichting vergemak-kelijkt. ‘Van alle tijd die ik aan de moskee besteed, heeft maar dertig procent te maken met de moskee zelf. Andere uren ben ik bezig voor de samenleving: de organisatie van gezondheidsvoorlichting, conflictbemiddeling, adviseren van politie, scholen, justitie en ouders.’ Toch heeft de Al Fath moskee sinds de oprichting in 1972 volgens hem nooit subsidie gehad. ‘Staat er “moskee” boven je aanvraag, dan verdwijnt die in de prullenbak.’
Meer verwacht Boujoufi van het platform van alle veertien moskeeën in Utrecht, Stichting Islamitisch Platform Utrecht (Stipu). Die is in februari 2005 opgericht, naar voorbeeld van platforms als Spior in Rotterdam. Boujoufi verwacht dat de koepelorganisatie meer kans om maakt op subsidies dan individuele moskeeën.

Verwachtingspatroon
Initiatiefnemer Nasr Joemman (Anwar-e-Qoeba Moskee, Contactgroep Moslims en Overheid en World Islamic Mision), heeft het gemeentelijk integratiebeleid in Nederland geëvalueerd. Surinamer Joemman spreekt bedachtzaam, weegt elk woord. ‘De voornaamste reden dat de integratie van allochtonen is mislukt,’ zegt hij, ‘is dat voorzieningen – welzijn, gezondheidszorg, onderwijs – niet aansluiten bij de normen en waarden en het verwachtingspatroon van allochtonen.’ Een belangrijk voorbeeld is de opvoedingsondersteuning. ‘Dat ligt zeer gevoelig, want als normen en waarden ergens tot uiting komen, is het bij de opvoeding van de kinderen.’ Vanuit de Stipu zal Joemman innovatieve oplossingen aandragen, zoals het inzetten van Surinaamse moslims – die zeer goed geïntegreerd zijn – als gezinscoach bij Turkse en Marokkaanse gezinnen. ‘Het gebrek aan inlevingsvermogen dat je bij Nederlandse hulpverleners ziet, hebben zij niet.’

Valkuilen
Joemman vindt net als Duran in Rotterdam dat moskeeorganisaties niet te klagen hebben over gebrek aan belangstelling van mogelijke samenwerkingspartners. ‘Alleen gaat aan een uitnodiging tot samenwerking zelden overleg vooraf. Praten gebeurt pas als het misgaat, via een achterdeur.’ Eén van de grootse valkuilen waar gemeenten in vallen, is volgens Joemman dat zij zich niet realiseren hoeveel verschil het maakt of allochtonen in een project participeren omdat dat hen gevraagd wordt of omdat zij van begin af aan bij de ontwikkeling en uitvoering ervan betrokken zijn. ‘Dat scheelt alles. Omdat dat laatste zelden gebeurt, heb ik vaak met lede ogen moeten aanzien dat een vetpot aan middelen werd vrijgemaakt voor projecten waarvan ik wist dat ze zouden mislukken.’
Joemmans verwachtingen van de WMO zijn hooggespannen: ‘Het einde van de monopoliepositie van wijkwelzijns-instellingen biedt moskeeën de kans om zich te profileren. Het beroep dat de politiek nu op moskeeën doet om te helpen bij het voorkomen en de bestrijding van radicalisering zal ons daarbij helpen. Eindelijk zal men inzien dat we allang een maatschappelijke functie hebben waar de samenleving veel baat bij kan hebben.’

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.