Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties4

John Beckers: ‘Geen voorbeelden van innovatie in welzijnswerk gevonden’

John Beckers (bestuurder van WIJ in Breda) interviewde met wetenschapper Stefan Cloudt zeven topbestuurders uit de welzijnssector en publiceerde daarover een essay. Hij concludeert dat de sector nauwelijks nog innovatiekracht heeft.
John Beckers: ‘Geen voorbeelden van innovatie in welzijnswerk gevonden’

John Beckers en Stefan Cloudt interviewden welzijnsbestuurders als Dik Hooimeijer (Mooi, Den Haag), Hennie van der Kracht (IJsselkring, Doetinchem) en Harry Crielaars (Divers, Den Bosch) over innovatie. Fenomenen als ‘Kamers met kansen’, moedercentra en wijkwinkels worden door deze bestuurders genoemd als spraakmakende vernieuwende concepten. Beckers en Cloudt stellen echter dat de klanten bij deze methoden vooral het lijdend voorwerp zijn en de professional de alles bepalende factor. Zelf pleiten ze voor een principiële keuze voor het klantenperspectief als uitgangspunt van echte innovatie. (Zie: ‘Welzijn in de 21e eeuw. Hoe welzijn innoveert en hoe dat beter kan’).

Beckers is bestuurder van WIJ, de voormalige Bredase stichting voor ouderenwerk. De organisatie met een omzet van 4 miljoen euro, heeft zo’n zestig professionals én 900 vrijwilligers in dienst. Beckers schetst hoe de organisatie haar missie heeft verbreed. ‘We hebben onze rol teruggebracht tot drie kernfuncties: regieondersteuning, ontmoeting en praktische hulp bij dagelijkse activiteiten. We zijn er voor kwetsbare ouderen. Het gaat erom dat mensen graag gebruik maken van onze diensten. Dat we zo aantrekkelijk zijn dat mensen ons komen opzoeken. ‘

Steeds meer beroepskrachten worden vervangen door vrijwilligers, vertelt Beckers. ‘We werken hier niet om een toko overeind te houden, maar om maatschappelijk rendement te realiseren. Dat lukt je alleen als je zoveel mogelijk met de mensen in de stad samen doet. Professionals zijn zeker nodig, maar ze moeten alles delen met de mensen zelf. Alle functies kunnen door iedereen gedaan worden. Bijvoorbeeld een oud IT-manager die hier als vrijwilliger begint, kan ook manager worden. Hij gaat nu aan de slag als coach van beroepskrachten. Hij kan dat goed en hij doet het graag. Waarom zou dat niet kunnen? Doorredenerend is het nog de vraag of mijn baan op den duur niet door een vrijwilliger wordt overgenomen. Dat kan zomaar.’
Bovendien positioneert WIJ zich als organisatie zich steeds meer als merk. ‘Onze naam ‘WIJ’ is een innovatie in zichzelf, omdat we hier alles toeschrijven naar vrijwilligers. WIJ staat voor collectief, samen met de klant, vrijwilligers samen met beroeps. ‘WIJ’ in Breda zorgen goed voor elkaar. We zijn als water, we komen overal en we voeden de mensen, noemden we dat bij de start.’

Wat is uw aanleiding voor de interviews met de topbestuurders?
‘Heel veel zorgen en veel irritatie. In de welzijnssector heerst een sfeer van kommer en kwel, mensen hebben er geen plezier meer in. Iedereen is bezig met vast te houden wat hij heeft. Maar als je nou eens erkent dat de sector over vijf jaar half zo groot is als nu, hoeveel leuker wordt het leven dan niet?’
‘Hoe lang kunnen we in het management nog wegkomen met 0.0 en 1.0, terwijl we thuis allang met 2.0 en 3.0 werken? Thuis doen we alles samen, we hebben een onderhandelgezin. We hebben sociale media en we acteren in netwerken. We doen in de buurt van alles, maar mensen voelen zich vaak niet verantwoordelijk voor het resultaat op hun werk, iedereen doet plichtmatig zijn dingetje.’

U bent dus bezorgd vanwege topdown besturen in de welzijnssector?
‘De welzijnssector is helemaal niet meer bekend. Als je iets wil weten op internet over een beroep als opbouwwerk, kom je bij Uruzgan terecht. Tegelijk is er zoveel vraag naar hulp en zorg die leuk en betaalbaar is. Harry Crielaars gaf aan dat er een hele generatie is weggeslagen. Vanaf de jaren tachtig is er bijna geen instroom meer geweest. De generatie die het welzijnswerk heeft uitgevonden, is aan het uitsterven. De middengroep vanaf 45, die nu de baas zou moeten zijn, is er helemaal niet. In de jaren negentig had je de sociale vernieuwing en allerlei andere vernieuwingen, maar niet in het welzijnswerk. Dat beet zich vast in schaalvergroting en nam concepten uit de bedrijfskunde over, alsof die zaligmakend zijn. Er kwamen projecten als Welzijnsinformatie Lokaal en Landelijk (WILL) waarmee het welzijnswerk gestandaardiseerd en controleerbaar moest worden gemaakt. Alleen krijg je van dat soort controle geen nieuwe energie.’

Missie
‘Ik wil niet oordelen over hét welzijnswerk. Maar als je jaarverslagen doorbladert, krijg je niet veel duidelijkheid over de strategie van die organisaties. Er is ook helemaal geen landelijke missie meer van het welzijnswerk. Ik heb hier mensen proberen uit te dagen om duidelijkheid te krijgen over onze missie. Wat is zelfredzaamheid en waardoor loopt het terug? Als we daarvoor gaan, welke activiteiten hebben dan het meeste effect?’
‘Er zijn weinig organisaties die hun missie vertalen in activiteiten. Dat betekent dat je geen verbinding hebt tussen het stuur en de wielen. In ons onderzoek hebben we ook geen voorbeelden van goede innovaties gevonden. Als het gaat om merken bouwen, doen we dat wel lokaal, maar bovenlokaal zou dat veel meer impact hebben.’

Merken
Beckers pleit nadrukkelijk voor de lancering van landelijke merken. ‘We maken lokaal wel een sterk merk met WIJ, maar misschien moeten we ook aansluiten op landelijke merken als ‘Fit for Life’ als het om bewegen voor ouderen gaat. In Nederland zijn wel honderd organisaties met ouderenadviseurs, kunnen die niet een gezamenlijk merk maken? In Breda praten we met het maatschappelijk werk en MEE over een gezamenlijk lokaal merk. Een gezamenlijk product is beter, je bent beter vindbaar voor de cliënt, je kunt je beter profileren.’

Link: John Beckers en Stefan Cloudt, ‘Welzijn in de 21e eeuw. Hoe welzijn innoveert en hoe dat beter kan’ is te vinden op de website Welzijn in de 21e eeuw.

Lees verder in Zorg + Welzijn Magazine nr 4, april 2011.

4 REACTIES

  1. Ik aarzelde al een tijdje maar nu dan toch maar doen. ‘WIJ vervangt steeds meer beroepskrachten door vrijwilligers’, staat in het interview. Als ik het echt zo heb gezegd heb ik een dom moment gehad want het ligt veel genuanceerder. Mijn vaste tekst: ‘vrijwillig waar het kan, betaald waar het moet’.
    Deze oproep is tweeledig: een deel van het werk dat beroepskrachten doen kunnen vrijwilligers ook prima doen, en tegelijk moeten we zorgen voor deskundige mensen waar dat nodig is. Die deskundige mensen kunnen overigens vrijwilligers zijn. Doorslaggevend is niet het soort ‘dienstverband’ maar de kunde. En wat mij betreft beperken we dit niet tot welzijnswerk maar passen we dit toe in alle organisaties die collectief gefinancierd worden.
    Veel organisaties zetten vrijwilligers in ter ondersteuning van beroepskrachten. WIJ doet het al tijden andersom. Nu zetten we de volgende stap: het maakt niet meer uit wie wie ondersteunt, als we er samen maar plezier in hebben om onze klanten goed van dienst te zijn.
    Je opmerking dat vrijwilligers deel uit maken van de systeemwereld deel ik niet. DE systeemwereld bestaat niet. Elke organisatie is anders. Privé en werk lopen bovendien steeds meer door elkaar. En alle organisaties krijgen te maken met mondige medewerkers en met mondige klanten die via internet en sociale netwerken steeds meer regie naar zich toe trekken. Daar is geen organisatie, geen systeem tegen bestand.
    Ook de welzijnssector krijgt hiermee te maken. We krijgen een vorm van welzijn, schrijven we in het essay, “waarin de ontvangers, de klanten de baas zijn. Dat die klanten tegelijk co-producenten zijn, van hun eigen welzijn en dat van hun naasten, versnelt deze ontwikkeling alleen maar. De professionals worden dienende professionals”.
    De sturende welzijnswerker die de wereld voegt naar zijn hand, hoe goedbedoeld ook, past niet meer in deze tijd. De wereld en de mensen veranderen waar we bij staan.
    Ik vind het prachtig om te zien hoe bij WIJ vrijwilligers en beroeps door elkaar werken zonder dat je dat kunt zien. Dat het dus niet gaat om domeinen en grenzen, wie waarvoor competent is, maar om samenwerken, netwerken, verbinden. Met de klant als regisseur en co-producent waardoor ook hier de grens tussen zakelijk en privé verdwijnt. Wat die vrijwilliger en klant onder WIJ-vlag doen en wat ze onderling regelen is niet interessant. Zaak is dat ze samen aan de gang zijn. En dat we dit voor steeds meer mensen goed voor elkaar krijgen, en dan vooral voor de mensen die anders de aansluiting missen. Dat komt heel dicht bij Pascal’s civil society. Lees over het WIJ-concept in mijn reflectie op WIJ (http://www.welzijn-21e-eeuw.nl/page/reflectie-1/#Het_concept_WIJ).

  2. Lees alle reacties
  3. Jullie pleidooi spreekt me aan. Het roept op om uit de slachtoffer rol en apathie te komen die zo veel welzijnsorganisatie kenmerkt. Het wordt tijd dat welzijn weer trots is op zijn werk en helder zijn meerwaarde kan duidelijk maken, niet alleen aan zijn opdrachtgevers maar vooral aan de burgers zelf. Een duidelijke missie en daaraan logisch verbonden activiteiten is de weg te gaan.
    De invulling van die missie, zoals ik dat haal uit jullie artikel, triggert mij om te reageren.
    Het vervangen van betaald personeel door vrijwilligers is wat mij betreft niet per se vernieuwend welzijn. Dat een vrijwilliger het werk van de directeur kan doen is mogelijk waar maar heeft niet meer maatschappelijke relevantie dan het drukken van de kosten. Tenzij we streven naar een maatschappij waar geld geen rol meer speelt.
    Het geeft het signaal af dat welzijn gedaan kan worden door goedbedoelende burgers in hun vrije tijd. De nieuwe rol van de welzijnswerker vereist meer dan ooit competenties en vakmanschap die niet mag worden neergelegd bij vrijwilligers. Iemand met een gebroken been gaat ook niet naar zijn buurman of een gepensioneerde huisarts die nog wel iets wil betekenen voor de medemens.
    Het lijkt soms wel dat de welzijnssector niet meer meerwaarde voor zichzelf ziet dan het organiseren van activiteiten, het geven van informatie en het organiseren van praktische hulp voor kwetsbaren. En ja, dat kan mogelijk vooral door vrijwilligers worden gedaan. Echter, de werkelijke opdracht van welzijn ligt, wat mij betreft, in het versterken van de civil society. Het feit dat we hier geen fatsoenlijk Nederlands woord voor hebben is veelzeggend. Hier ligt de daadwerkelijke vernieuwing.
    De civil society beschrijft de leefwereld waarin mensen in sociale verbanden met elkaar leven, samenwerken en tegenwerken. Binnen de leefwereld doen mensen dingen met en voor elkaar vanuit hun neiging om verbonden te zijn met anderen. Het zijn geen één op één verbanden maar complexe netwerken. Kernwoorden zijn vertrouwen, gelijkwaardigheid, wederkerigheid (niet te verwarren met “voor wat, hoort wat”!) en gedeelde identiteit en normen en waarden. Een sterke civil society (een samenleving die bestaat uit stevige sociale netwerken met veel dwarsverbanden) is zelfredzaam en veerkrachtig en minder afhankelijk van staat en markt. Dat is fijn voor een overheid die verantwoordelijkheid wil afstaan en minder fijn voor de (welzijns en zorg)markt die klanten verliest. Maar nog fijner is het voor onszelf, want uiteindelijk ligt ons geluk in de verbinding met anderen.
    De opdracht van het nieuwe welzijn is de civil society te versterken. Dat betekent het verstevigen van bestaande netwerken (bonding) en het bevorderen van verbindingen tussen netwerken (bridging) en het binnen de boot houden van die mensen die buiten ieder netwerk (dreigen te) vallen. De kunst is nu om zelf niet onderdeel te worden van die netwerken, en zeker geen essentieel onderdeel. Een welzijnsorganisatie die denkt dat zijn activiteiten essentieel zijn voor ontmoeting
    heeft zijn nieuwe opdracht niet begrepen. Mensen zijn zelf in staat zich te organiseren en eigen activiteiten te ontwikkelen. Zeker als zij daar de hulp van een professionele kracht (coach/facilitator/makelaar) bij kunnen inschakelen. Zelforganisatie leidt tot veel sterkere en duurzamere netwerken dan het bijeenkomen van “klanten” op een activiteit georganiseerd door welzijn (ook al hebben sommige klanten een actieve rol als vrijwilliger).
    Het werk van de vrijwilliger lijkt welhaast heilig. En natuurlijk, heel veel mensen hebben profijt van hun inzet (en vaak in de eerste plaats de vrijwilliger zelf). Toch maak ik een kanttekening bij het traditionele vrijwilligerswerk als het gaat om het versterken van de civil society. Ten eerste zijn gelijkwaardigheid en wederkerigheid belangrijke voorwaarden voor sterke sociale relaties. In een situatie waarin de één (vooral) gever en de ander (vooral) ontvanger is wordt aan deze voorwaarden niet voldaan. Dit leidt tot zwakkere en daarmee minder duurzame verbanden.
    Ten tweede zijn vrijwilligers altijd verbonden aan een organisatie en daarmee aan de systeemwereld (iemand die zijn buurman helpt noemt zichzelf geen vrijwilliger). De vrijwilliger zelf heeft te maken met contracten, afspraken, verzekeringen en moet mogelijk een bewijs van goed gedrag overleggen want zo werkt dat nu eenmaal in de systeemwereld. Deze formalisering van onderlinge hulp is voor veel mensen niet (meer) aantrekkelijk en geeft niet de “feel”van de leefwereld. En natuurlijk: formeel vrijwilligerswerk zorgt ervoor dat organisaties altijd nodig blijven. Mooi voor de organisaties, jammer voor de leefwereld.
    Ik pleit niet voor het afschaffen van vrijwilligerswerk of het activiteiten aanbod van welzijn. De civil society is nog lang niet krachtig genoeg om voor iedereen een fijne plek te bieden. En niet iedereen is in staat zich in de huidige civil society te handhaven. Een dergelijke situatie zal ook nooit bereikt worden. Waar ik wel voor pleit is een verschuiving van focus: het activiteiten aanbod en het formele vrijwilligerswerk zijn geen einddoelen maar signalen dat er nog veel valt te doen aan die civil society.
    Het versterken van de civil society vergt vakmanschap en een heel scala aan competenties. Mijn ervaringen met het burenhulp project TijdVoorElkaar laten zien dat de professional broodnodig is om juist de sociaal kwetsbare groepen een plek te geven in dit wederkerige netwerk. Het lukt met vallen en opstaan maar het is zeker geen functie die door iedereen kan worden uitgevoerd. Gelukkig maar, heeft professioneel welzijn toch nog meerwaarde.
    Pascal van Wanrooy
    Senior adviseur
    Alleato

  4. @Harry Mertens – In het artikel staat ‘zoeken in internet’. In ons essay hebben Stefan en ik het over ‘op internet zoeken in krantenarchieven’.
    Onze gedachte: mensen die niets hebben met opbouwwerk of welzijnswerk gaan er ook niet met google naar zoeken. Zouden ze het dan wel tegen kunnen komen in de krant? Besteedt die er aandacht aan? Dat zijn we nagegaan. Het antwoord: dat is niet het geval.
    We doen verslag van onze verkenning op de pagina op webadres http://www.welzijn-21e-eeuw.nl/page/wat-de-krantenlezer-van.

  5. Een mooi prikkelend artikel. Ik ben wel erg benieuwd waarmee John Beckers zoekt.
    ‘Als je zoekt op opbouwwerk, kom je bij Uruzgan uit’.
    Ik heb zelf ook eens gezocht en vond met Google 87.300 resultaten Ik heb de eerste 10 pagina’s met zoekresultaten eens bekeken en zag daar bijna alleen maar zinnige informatie over het opbouwwerk.

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.