Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Psychiater Frank van Ree over zijn visie op psychische behandelingen: ‘In de psychiatrie is levensbeschouwing schromelijk verwaarloosd’

De psychiater Frank van Ree groeide op in twee oorlogen: de oorlog met de Duiters en de oorlog thuis tussen een zachtaardige, diepgelovige moeder en een autoritaire, atheïstische vader. Zijn hele leven was hij op zoek naar zingeving en de levensbeschouwing die bij hem paste. Pas na vele omzwervingen vond de neuroloog/psychiater rust in het agnosticisme. Van Ree schreef een boek over zijn persoonlijke worsteling en de waarde van levensbeschouwing in de psychiatrie. Hoe kun je iemand die dood wil echt begrijpen als je niet weet wat zijn mensbeeld en levensvisie is?’

Tijdens de afronding van zijn boek ‘Levensbeschouwing

en psychiatrie’ kreeg Frank van Ree een hartinfarct. Hij is gedotterd en met

behulp van vele soorten medicijnen herstelde hij, maar zijn favoriete bezigheid

– wandelen – gaat niet meer. Na honderd meter is hij doodmoe. Hij is afscheid

aan het nemen van het leven, van zijn vrouw en zijn zoons, zaken aan het regelen

en dat grijpt hem ‘af en toe naar de keel’. Bang voor de dood is de

neuroloog/psychiater niet meer, al vreest hij wel de manier waarop: ‘Ik hoop dat

ik net zo mag sterven als mijn vader. Op zijn sterfbed hebben we nog moppen

verteld en toen hij zei ‘nu ga ik dood’ stierf hij ook.’

Vader Van Ree speelde een belangrijke rol in zijn leven, en met name de

strijd die hij – een atheïstisch/materialistisch chirurg – met zijn moeder

voerde over het geloof. Van die conflicten thuis zegt Van Ree behoorlijk veel

last te hebben gehad. Zijn vader dwong hem bovendien om geneeskunde te studeren,

een natuurwetenschappelijke studie. Psychiatrie vond hij niets. Maar nadat Frank

van Ree was afgestudeerd als neuroloog verdiepte hij zich alsnog in de

geesteswetenschappen. Eind jaren vijftig verzette Van Ree zich hevig tegen de

‘wantoestanden’ in de psychiatrische ziekenhuizen.

‘Wij konden eigenlijk weinig doen voor ernstig zieke, depressieve en

psychotische patiënten. Medicijnen waren nog nauwelijks beschikbaar en ook de

psychotherapie bestond nog niet. De enige psychotherapie was de psychoanalyse en

die was ongeschikt voor deze patiënten. Als patiënten te agressief werden,

werden ze geïsoleerd, platgespoten, vastgebonden of zonder verdoving behandeld

met electroshocks, wat tot gruwelijke taferelen leidde.’ Van Ree probeerde in

die tijd eerst het leefklimaat binnen de inrichting Vogelenzang waar hij een

tijd waarnemend geneesheer-directeur was te verbeteren. Bovendien probeerde hij

zijn hallucinerende patiënten beter te begrijpen door samen met een collega zelf

te experimenteren met LSD-trips en Mescaline. Van Ree beschouwt de komst van

psychologen en de psychotherapie als een aanmerkelijke vooruitgang in de

psychiatrie. Inmiddels worstelde hij zelf met zingeving in zijn leven en de

beperktheid van het ‘natuurwetenschappelijk denken’ in de geneeskunde. Vele

geestelijke omzwervingen volgden, van het Protestants-Christelijke geloof van

zijn moeder, via de atheïstisch/materialistische denkbeelden van zijn

‘tirannieke’ vader, naar de (Indiase) vedische wijsbegeerte, het boeddhistische

gedachtengoed en tenslotte naar zijn huidige levenbeschouwing, het

humanistisch-agnosticisme (het ‘niet-weten’).

Ondanks die verbazing hebt u lang gewacht met het schrijven van

dit boek. Waarom?
‘Omdat ik teveel patiënt was. Ik heb nu pas

het gevoel dat ik de zaken op een rijtje kan zetten. Ik heb mijn eigen knopen

ontward. Ik beschouw mezelf wat dat betreft ook als een neuroticus. Pas de

laatste jaren ben ik echt veranderd, heb ik meer rust en overzicht gekregen. Ik

ben volgens mijn vrouw en kinderen ook minder agressief geworden, reageer minder

hevig op zaken waar ik het niet mee eens ben.’

U noemt Freud als de belangrijkste oorzaak van het feit dat

godsdienst of een andere levensbeschouwing buiten de psychoanalytische en

psychotherapeutische behandeling is gebleven. Heeft zijn invloed dan zo lang

stand kunnen houden?
‘Absoluut. Freud heeft ontkend dat hij in

zijn leven met religie in aanraking is geweest, maar zijn vader was een

Chassidische jood en hij had een Katholiek kindermeisje. Hij vond echter dat

religie op geen enkele manier een plaats mocht hebben in de psychoanalyse en

daarmee heeft hij volgens mij een cruciale fout gemaakt. Ik ben zelf agnost,

maar ik vind dat levensbeschouwing thuishoort in de psychotherapeutische

behandeling. Wat voor overtuiging iemand ook heeft, je mag het niet ontkennen.

Doe je dit wel, dan raken mensen toch steeds weer in conflict met zichzelf en

hun leefomgeving. Je hoeft natuurlijk niet in iedere therapiesessie dergelijke

zaken te bespreken. Maar bij ernstige problemen, zoals zware depressies,

psychoses of gezins- en relatiemoeilijkheden komt de levensbeschouwing bijna

automatisch aan bod. Welk geloof iemand aanhangt maakt niet uit, wel de manier

van denken en het gedrag dat erbij hoort.’

U staat open voor alle overtuigingen. U hecht zelf ook waarde

aan de Boeddhistische leer, maar haakt af wanneer Boeddhisten de leer als een

godsdienst uitdragen. Dat lijkt dualistisch.
‘Ja, misschien

wel. Mijn hele leven werd getekend door dualisme tussen het

natuurwetenschappelijk denken en het metafysische, spirituele denken.

Godsdiensten vullen op het moment dat de grenzen van het verstandelijk

bevattingsvermogen zijn bereikt poppetjes in. Zij concretiseren datgene wat je

in mijn optiek niet kúnt concretiseren. Gelovige mensen, waaronder mijn goede

vriend George Kuiper, zeggen dat ‘alles is geschapen’. Maar hoe, door wie dan en

wanneer? Ook als men stelt dat het heelal eeuwig en eindig is, kan ik daar met

mijn verstand niet bij. Want wat is eeuwig en wat zit er dan achter dat eindige

heelal? Kortom: het enige wat ik weet is dat ik het niet weet. Ook dat is

wellicht nog een verzet tegen mijn vader. Hij zei gewoon: ‘God bestaat niet en

daarmee basta. Dat zal ik dus nooit beweren.’

U bent nu met pensioen. Beschouwt u zichzelf nu als een betere

psychiater/therapeut dan pakweg tien jaar geleden?
‘Ik denk het

wel. Enerzijds heeft dat te maken met betere behandelmogelijkheden via

medicijnen en gesprekstechnieken vanuit de psychotherapie. Anderzijds heeft het

natuurlijk te maken met mijn eigen ontwikkeling. Ik heb in het verleden fouten

gemaakt, maar daar heb ik geen spijt van, want ik wist gewoon niet beter. In

mijn behandelingen heb ik bijvoorbeeld fouten gemaakt bij relatietherapieëen.

Vanuit mijn opvoeding was ik gewend dat de man de baas was en uiteindelijk alles

regelde. Daarmee heb ik vrouwen tekort gedaan. Toen het feminisme opkwam en ik

de eerste boeken las van bijvoorbeeld Lilian Rubin, ging er voor mij een wereld

open. Het werd ineens helder. Ik ben natuurlijk ook een product van mijn

calvinistische, dogmatische opvoeding. Die onverdraagzaamheid in het denken vind

ik vreselijk en wat dat betreft vind ik de opkomst van nieuwe

fundamentalistische stromingen in Nederland een griezelige ontwikkeling.’

Acht u hulpverleners en uzelf in staat tot inleven in alle

religies en overtuigingen; in uw boek komt bijvoorbeeld nergens de Islam aan

bod?
De Islam speelt in mijn leven maar een kleine rol,

destijds hadden we nog niet veel mensen uit landen als Marokko en Turkije. Ik

ben vooral uitgegaan van mijn eigen ervaringen. Maar het is wel degelijk

mogelijk en als je merkt dat de bron van conflicten bij patiënten voor een

belangrijk deel voortkomt uit de religieuze overtuiging, dan is het goed om

samen te werken met een geestelijke uit die richting. Dat heb ik zelf regelmatig

gedaan wanneer mijn kennis tekort schoot. Overigens vind ik ook dat je als

hulpverlener zélf moet aangeven wat je overtuiging is. Dan kan de patiënt

bepalen of hij met jou in zee wil of niet.’/Mariëtte

Seysener

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.