Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Onderzoeker Redbad Veenbaas over de noodzaak van hangplekken: ‘Een paar doeltjes neerzetten is soms al voldoende’

Spontaan rondhangen van jongeren wordt door de afgenomen tolerantie van burgers niet meer gepikt. Om het hangen in goede banen te leiden, creëren gemeenten hangplekken. Dat is geen sinecure. Redbad Veenbaas, onderzoeker aan de Vrije Universiteit, schreef een handleiding met gouden regels voor een geslaagde hangplek. 'Jongeren gaan echt niet ergens hangen, omdat de wethouder wil dat ze daar hangen. De plek moet iets te bieden hebben.

Het werd hoog tijd dat er een richtinggevend boek

verscheen over hangplekken of – in formeler beleidsjargon –

jongerenontmoetingsplaatsen (jop), vond Redbad Veenbaas. Samen met Jaap Noorda

schreef hij het boek ‘Hangplekken, een nieuwe rage?’. Veenbaas: ‘Haast iedere

gemeente worstelt met het thema: wat moeten we met die rondhangende jongeren in

onze stad? In ruim de helft van de gemeenten zijn reeds hangplekken. Maar toen

een jongerenwerker uit Heerhugowaard me belde of ik publicaties kende over

hangplekken, bleek er echter nog niets over het fenomeen te zijn

geschreven.’

Veenbaas en zijn collega Noorda, werkzaam bij het Instituut Jeugd en

Welzijn van de Amsterdamse Vrije Universiteit voelden zich geroepen de

handschoen op te pakken. Twee jaar werkten beide onderzoekers aan de

handleiding, waarin zij liefst dertien rondhanglocaties en hun totstandkoming

uitvoerig beschreven. Het lezenswaardige boek bestaat verder uit een kleine

geschiedenis van het rondhangen (‘ook keizer Nero bleek al een fervent

praktiseerder van dit nutteloos tijdverdrijf’) en een lange lijst van de gouden

regels die gemeenten in acht dienen te nemen, willen ze een geslaagde hangplek

opzetten. Want dat het goed fout kan gaan, laten de auteurs zien aan de hand van

een voorbeeld uit de Amsterdamse wijk Nieuw-Sloten.

In deze compacte wijk werd een trapveldje of iets dergelijks node

gemist door de jeugd. Binnen de hangplek-discussie die volgde, stonden de

belangen van jongeren (een eigen plekkie) en volwassenen (not in my backyard)

lijnrecht tegenover elkaar. De wethouder dacht beiden tegemoet te komen met een

bushokje als hangobject, aan de rand van de wijk. Dit compromis is echter

faliekant mislukt. In of rond het bushokje is geen jongere te vinden, aldus

Veenbaas. ‘Alleen af en toe een bejaarde die vergeefs wacht op een bus die niet

komt. Het bushokje is al een monument van bestuurlijk onvermogen genoemd.’

‘Zie ik je vanavond op de jongerenontmoetingsplaats?,’ liet

Remco Campert in een ironisch stukje over hangplekken een denkbeeldige puber

zeggen. Wil de jeugd wel bivakkeren op een door de overheid aangewezen

plekje?

‘Ja, als het een leuke plek is. En de term hangplek kennen jongeren

wel, hoor. Mijn dochter van 14 heeft deel uitgemaakt van een hanggroep. ‘Ik ga

even naar de hangplek,’ zei ze steeds als ze de deur uitging. Het was in feite

een skatebaan waar ze zich iedere avond verzamelden. Maar natuurlijk heeft

Campert een punt. Hij houdt de maatschappij een aardige spiegel voor. Wij moeten

als samenleving dingen gaan plannen – zoals rondhangen – die eigenlijk vanzelf

zouden moeten lopen. En dan mislukt het nog ook. Tja, dat is natuurlijk voer

voor columnisten. Maar ja, je moet iets. We leven nou eenmaal in een

overgeorganiseerde samenleving. In het kleine Fries dorpje, waar ik vandaan kom,

kon je hangen waar je maar wilde. Tegenwoordig heeft ieder stukje grond een

bestemming, zonder dat daarbij aan de jeugd is gedacht. De planologie is zeer

jeugdonvriendelijk. Veel wijken zijn gericht op gezinnen met kinderen. Er zijn

schattige wipkippen genoeg. Maar worden de kids vervolgens 12 jaar, dan kunnen

ze nergens meer terecht. Dan verjagen ze de kleuters uit de speeltuin.

Is dat hangen nou werkelijk zo problematisch, er schuilt toch

weinig kwaad in?

‘Heel veel loopt inderdaad vanzelf goed. De binnensteden zijn in feite

één grote hangplek voor jongeren. Maar de praktijk wijst uit dat hangen juist in

de wijken voor overlast zorgt. Een belangrijke reden is dat de sociale controle

in deze geïndividualiseerde samenleving is weggevallen. Vroeger had iedere buurt

zijn tante Mien of ome Cor die de boel op straat in de gaten hield. Nu is dat

niet meer zo. Je kent je buren nauwelijks meer, laat staan de hangjeugd. Mensen

zijn in de wijk gekomen omdat ze er – zoals hen in de prospectus beloofd is –

landelijk kunnen wonen. In dat plaatje passen geen lastige jongeren. Het kost

hen als tweeverdieners al moeite genoeg om hun eigen kinderen op te voeden. Hun

tolerantiegrens voor overlast is laag, ze stappen zo naar de rechter. Vergeet

niet dat volwassenen meer macht hebben dan jongeren. Politici hebben graag de

mond vol van jongerenbeleid. Maar als puntje bij paaltje komt, zijn volwassenen

toch de kiezers. Zij trekken bij beleidskeuzes dus vaker aan het langste eind.

Vaak betekent dit dat er voor jongeren weinig wordt geregeld. Maar jongeren tot

zestien jaar kunnen nog niet in het commerciële circuit terecht en zijn

aangewezen op de buurt. Je mag hen daar niet aan hun lot overlaten.’

Waar moet een gemeente allemaal aan denken als zij een hangplek

wil creëren?

‘Het belangrijkste is dat je jongeren laat meepraten, met name over de

plek waar je zo’n plek maakt. Dat maakt het verschil tussen of het een plek van

de gemeente blijft of dat het een eigen stekkie kan worden. Het voorbeeld van

Nieuw-Sloten laat zien dat jongeren inderdaad niet ergens gaan hangen omdat een

wethouder dat wil, maar omdat het een leuke plek is. Zorg bij de inrichting

daarom standaard voor een bank, verlichting en een prullenbak. Ook moet er wat

te doen zijn, qua sport en ontspanning. Als de hangplek er eenmaal is, laat dan

de politie en het jongerenwerk om de zoveel tijd eens langskomen. Anders voelen

jongeren zich in de steek gelaten. Ook is het handig het bestemmingsplan goed te

bekijken. Vaak loopt het daar uiteindelijk op stuk en kun je weer opnieuw

beginnen. Daarnaast is er altijd het gevaar dat de hangplek gesloopt wordt. Dat

heb je niet in de hand. Een hangplek blijft openbare ruimte, die is niet als

territorium te verdedigen. Al is de meest ideale situatie natuurlijk dat

jongeren zelf optreden als beheerder.’

Het lijkt een behoorlijk beleidsintensief gebeuren, zo’n

hangplek.

‘Nee, hoor. Je kunt het zo gek maken als je zelf wilt. Sommige

gemeenten volstaan met een opengezaagde container. Anderen hebben een skatebaan,

terwijl je in plattelandsdorpen veel caravans ziet. Er zijn al gemeenten die een

oude opgeknapte bus door de wijk laten rijden. Deze zijn door Campert in een

ander hilarisch stukje al tot hangmobielen gedoopt. In zo’n bus kun je

spelletjes doen, kletsen of muziek luisteren. Het voordeel is dat je er jongeren

zelf mee kunt opzoeken. De bus komt bijvoorbeeld een avond in de week in de

buurt en fungeert dan als een soort buurthuis. Leuk voor jongeren, niet storend

voor volwassenen. Maar het kan ook goedkoper. Als jongeren zelf hun plekje al

gevonden hebben, hoef je alleen maar een vandalismebestendig prullenbakje te

plaatsen en ben je klaar. Goed jeugdbeleid is soms niet meer dan gewoon op de

goede plek een paar doeltjes neerzetten.’/Floris van Balen

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.