Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties4

Hoogleraar Jo Hermanns: ‘Jeugdzorgstelsel moet op de schop’

‘Een beetje laat’, vindt hoogleraar opvoedkunde Jo Hermanns de recente aankondiging van Rouvoet om de jeugdzorg ingrijpend te veranderen. De wachtlijsten zijn door overheidsbeleid gevoed, vindt Hermanns. En de Centra voor Jeugd en Gezin dreigen verwijsmachines te worden.
Hoogleraar Jo Hermanns: ‘Jeugdzorgstelsel moet op de schop’

Door Carolien Stam – Jo Hermanns geldt als een vooraanstaande deskundige op het gebied van opvoeden en jeugdzorg. Vooraanstaand, ook met kritiek op het programmaministerie van Jeugd en Gezin: ‘De verwachting was dat de mooie plannen na de eerste honderd dagen van Rouvoet gevolg zouden krijgen. Maar ze blijven steken in de uitvoering,’ vindt Hermanns. Dat is volgens hem te wijten aan gebrek aan sturing door de minister en zijn ministerie, ‘Te veel belangen, te veel versplintering. In Nederland moet iedereen het overal mee eens zijn.’

Pijnlijk
Het Centrum voor Jeugd en Gezin – de parel in de kroon van het ministerie voor Jeugd en Gezin – dreigt volgens Hermanns een pijnlijk voorbeeld te worden van het falen van het ministerie. ‘Als we niet uitkijken, wordt het CJG een nieuwe tussenlaag in de jeugdzorg, een verwijsmachine. Veel gemeenten laten op eigen kracht zien dat het ook anders kan. Maar de visie van het programmaministerie leidt ertoe dat steeds meer ouders en kinderen worden doorverwezen naar hulpverlening.’ Een teken des tijds, vindt de hoogleraar opvoedkunde. ‘We hebben met z’n allen een stelsel van voorzieningen opgebouwd voor onze problemen. We gaan naar een deskundige om hulp te zoeken en worden doorverwezen naar de zogenoemde geïndiceerde zorg.’ Fout, vindt Hermanns, en bovendien heeft dat in de jeugdzorg geleid tot aanzienlijke wachtlijsten: ‘We moeten terug naar het idee dat we problemen met onze kinderen ook zelf kunnen oplossen. Nu gaan ouders naar het CJG en worden ze, ook met een lichte hulpvraag, doorverwezen naar de deskundige.’

Sterker nog, de overheid heeft door een grote nadruk op signalering dat proces versterkt en daarmee de wachtlijsten in de jeugdzorg opgepompt, meent Hermanns: ‘De overheid heeft de afgelopen decennia de doos van Pandora geopend. Dat is gebeurd door steeds te investeren in instanties die geïndiceerde hulp verlenen in plaats van in de hulp zelf.’ Wat er volgens hem moet gebeuren is dat hulpverleners naar de gezinnen toe gaan. ‘De overheid moet investeren in wijken, scholen en in Centra voor Jeugd en Gezin, maar dan als instelling waar je écht wordt geholpen. Niet als verwijsmachines, maar als centra waar professionals hulp en steun bieden aan het gezin. En door naar het gezin toe te gaan en samen met hen een plan te maken voor de hulpvraag van ouders en kinderen.’

Rugzakje
Inclusief beleid, noemt Hermanns dat. De problemen worden in het gezin, binnen de school of in de wijk opgelost, niet per se aan tafel bij de psychotherapeut. Maar dat is nog bijna niet gerealiseerd, omdat het Rouvoet niet is gelukt over de belangen van verschillende instanties en branches heen te sturen, vindt Hermanns. ‘Een voorbeeld van een vergelijkbaar proces in het recente verleden: het speciaal onderwijs. Kinderen met problemen in het onderwijs zouden met een rugzakje in het reguliere basisonderwijs moeten worden opgeleid. De realiteit is dat steeds meer kinderen uitstromen naar het speciaal onderwijs. Probleem is dat beide systemen naast elkaar blijven bestaan: rugzakje en speciaal onderwijs. Er zijn geen keuzes gemaakt. En daardoor worden in de praktijk nieuwe doelgroepen gevonden voor het rugzakje.’

Wat moet Rouvoet veranderen? ‘Je moet een gezamenlijke visie hebben,’ concludeert Hermanns. ‘Maar het belangrijkst is dat het jeugdzorgstelsel op de schop gaat.’
De minister heeft verzuimd de stelselherziening door te zetten, volgens Hermanns. ‘Na de honderddagenreis in het land zei hij: “Nu gaan we samenwerken”. Toen is iedereen achterover gaan zitten met de geruststellende gedachte dat het stelsel intact zou blijven. Instanties bleven in stand en konden rustig gaan slapen, provincies behielden hun budget en hun positie en gemeenten kregen meer mogelijkheden voor jeugdzorg. Het credo: “Samen problemen oplossen” leidt er al jaren toe dat alles blijft zoals het is.’

Doorgronden
Er zijn ook goede voorbeelden van hulp aan ouders en kinderen. Hermanns weet ze op te noemen, al was het alleen al omdat hij zelf bij diverse projecten betrokken was. De kern van het succes van hulpverlening ligt volgens hem bij de professional die naast de cliënt gaat staan en vraagt: ‘Waarmee kan ik u helpen?”. Zo moet ook het Centrum voor Jeugd en Gezin te werk gaan: ‘De professionals zijn experts van het gewone leven. Ze doorgronden de situatie van het gezin en spreken dezelfde taal. En als het nodig is, hebben ze de tijd die voor intensieve ondersteuning.’
De hulpverlener gaat naar het gezin toe, in plaats van dat ouders of kinderen naar het CJG gaan. De professional maakt samen met het gezin een plan om de directe problemen aan te pakken. De cliënt wordt niet naar een instelling of naar de psychotherapeut gestuurd. Zo zou het volgens Hermanns moeten. ‘In de instelling stuurt de diagnose het handelen van de professional. In het gezin stuurt het probleem het handelen van de hulpverlener.’

Natuurlijk kan specialistische hulp nodig zijn, bijvoorbeeld bij psychiatrische problemen. Maar de hulpverlener gaat zoveel mogelijk zelf met de cliënt aan het werk. Dat vraagt nogal wat van die professional, erkent Hermanns. ‘Hij of zij is een generalist, breed opgeleid en vooral breed georiënteerd en moet in staat zijn goed te communiceren en naast de cliënt te gaan staan.’
Hermanns geeft trainingen om professionals op deze wijze in te zetten in het gezin: ‘Van de deelnemers haakt 10 tot 20 procent af omdat ze niet vraaggestuurd kunnen werken. Die mensen willen bijvoorbeeld de vrouw van de dominante man in het gezin versterken, terwijl de vrouw meer rust kan vinden als haar kinderen een paar dagen naar de kinderopvang gaan. De andere 90 procent leeft op omdat zij direct resultaat van hun handelen zien.’

Geen tijd
Is er nog hoop voor de jeugdzorg, bijvoorbeeld bij de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg, die voor eind 2009 op het programma staat? Hermanns is niet heel erg optimistisch: ‘Politiek gezien is er voor deze minister geen tijd meer om iets wezenlijk te veranderen. Hij kan nog ideeën lanceren, maar een volgende bewindspersoon zal ermee verder moeten.’

Rouvoet kondigde onlangs “ingrijpende veranderingen in de jeugdzorg” aan. Volgens de minister moet het gezin zelf zorgen voor de opvoeding van kinderen, eventueel met hulp van familie, vrienden en medeopvoeders als leraren en sporttrainers. Rouvoet steunt daarbij op het gelijkluidende advies van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
‘Het is naïef om alle verantwoordelijkheid terug te leggen bij de burger’, vindt Hermanns. ‘Er is best veel betrokkenheid binnen families en sociale netwerken. Maar we leven in een tijd waarin kennis en deskundigheid belangrijk is. Dan moet je dat ook aan burgers aanbieden.’

Dwingen
Wat zou de hoogleraar opvoedkunde doen als hij minister van Jeugd en Gezin was? ‘Het stelsel veranderen óf het stelsel dwingen anders te werken. Anders gebeurt er nooit iets. Alle financiële middelen voor jeugdzorg moeten naar de gemeenten, die daarmee hulpverleners naar de gezinnen sturen. Of de provincie dwingt jeugdzorginstellingen minimaal de helft van de professionals naar de CJG’s te verplaatsen. In plaats van een leefgroep met vijf jongeren, kan één hulpverlener vijftien gezinnen helpen. Dat maakt de jeugdzorg beter én een stuk goedkoper.’

Dit artikel staat in Zorg + Welzijn Magazine nummer 11, november 2009.

4 REACTIES

  1. Ik sta achter het betoog van dhr Hermans.Daar ik vanuit ervaring dagelijks geconfronteerd wordt met hulpverlenende instellingen en scholen die meer bezig zijn met scoren dan met het belang van een kind.
    Het rugzakje wordt maar ingezet en daar krijg jij een nieuwe doelgroep mee. als je naar de beweegredenen van de school daarom vraagt.komt er een goede verklaarbaar antwoord eruit.Het is het middel dat vooraf wordt ingezet voordat men het kind naar het speciaal onderwijs doorstuurd.
    Wat de hulpverlening betreft,worden ouders in een hoek gedreven waar ze niet blij mee zijn ze vragen om praktische hulp dat er met ze mee gekeken en gedacht wordt,maar niet dat ze verwijten te horen krijgen en voor ze beslist wordt wat goed is voor hun kind.
    Er wordt al te lang met de belangen van kinderen en ouders gesolt in de hulpverlening onder de noemer ,wij weten wel wat goed voor u is.

  2. Lees alle reacties
  3. Dat het beleid aanzienlijk op de schop moet is een vaststaand feit en dat door naar het gezin toe te gaan en samen met hen een plan te maken voor de hulpvraag van ouders en kinderen is een vanzelfsprekendheid om goed inzicht te krijgen in de gezin- en woonsituatie.
    Dat problemen binnen een gezin vaak diverse oorzaken hebben is ook een feit. Uit mijn praktijkervaring blijf ik mij verwonderen dat er diverse hulpverleners en instanties zijn binnen een gezin, een ieder met een eigen plan. Wat ontbreekt is echter de coördinatie en bewaking dat alle plannen op elkaar worden afgestemd. Ook moet er een mogelijkheid zijn om professionals verantwoordelijk te stellen voor de wijze waarop ze zorg leveren en ze erop aan te spreken wanneer ze niet goed functioneren (=kwaliteitsbewaking vraaggericht werken).
    Een zorgmakelaar die door gezinnen wordt ingeschakeld om als coördinator en intermediair te bemiddelen, de lijnen helder te houden en de kwaliteit te bewaken waardoor het gezin de zorg/aandacht krijgt die ze nodig hebben, wordt nergens uit vergoed. Hierdoor zijn gezinnen weer aan hun lot overgelaten in de (inmiddels uitgebreide) jungle van bureaucratische regelgevingen en hulptrajecten.

  4. Een goed artikel.
    Duidelijk is dat de minister weinig sturing geeft.
    Het lijkt ,lsof hij niet begrijpt dat bij de instellingen die hij aan tafel wil hebben,de productie en de omzet belangrijker wordt gevonden dan het product. Oftewel het kind staat niet centraal maar het belang/het bestaan van de instelling.
    In het artikel wordt terecht duidelijk gemaakt dat het belang van het kind, en dus het gezin centraal moeten staan en dat de professionals uit hun kantoren moeten komen en het veel te veel aan overhead af moeten schudden om heel praktisch daar de hulp te bieden waar het nodig is, namelijk bij de mensen thuis.

  5. Er zitten nogal wat losse eindjes aan dit artikel.
    Inclusief beleid is ‘ nog bijna niet gerealiseerd’.(?)
    Het rugzakje in het regulier onderwijs wordt benut als de problematiek daar te tackelen valt met bv ambulante begeleiding.
    Lukt dat niet dan speciaal onderwijs. Twee systemen die aansluiten en verschillende probleemgradaties als uitgangspunt hebben.
    Ik snap dan ook niet hoe deze praktijk leidt tot ‘nieuwe doelgroepen’.

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.