Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties5

Directeur Doenja doet aan zelfkastijding: Kanaleneiland heeft het nakijken

Volgens Heinz Schiller, directeur van welzijnsorganisatie Doenja, haalt welzijnswerk bitter weinig uit. Zijn uitlatingen zijn niet alleen schadelijk voor zijn eigen medewerkers, ook laat hij de buurt in de steek. Het is hoog tijd voor nieuwe welzijnsdirecteuren met meer kennis, kunde en elan.
Directeur Doenja doet aan zelfkastijding: Kanaleneiland heeft het nakijken

Door Margot Scholte en Ard Sprinkhuizen (MOVISIE) – Citaat uit een in de Volkskrant van 10 mei gepubliceerde reportage: ‘Als bijvoorbeeld een groep vrouwen in de wijk een vrouwencentrum wil beginnen, krijgen ze bijna drie ton van het ministerie van VROM uit het potje Ruimte voor Contact. Maar wat zo’n moeizaam lopend centrum bijdraagt aan de verbetering van de wijk, is de vraag. Wat leveren projecten die er op papier vaak prachtig uitzien, de wijk eigenlijk op? Neem Kanaleneiland, waar de afgelopen jaren honderden projecten hebben gedraaid. Ik zie geen verschil met hoe de wijk vijf jaar geleden was.’

Aan het woord is Heinz Schiller, directeur van Doenja, welzijnsorganisatie in de Utrechtse wijk Kanaleneiland. Hij vertelt dat het welzijnswerk weinig zoden dat aan de dijk zet. Het heeft geen wetenschappelijke basis en is niet onderbouwd. ‘Alleen al om die reden zou je je moeten beperken tot die zaken die er echt toe doen’, zegt hij. Zoals fysieke ingrepen, waarbij flats worden gesloopt voor nieuwbouw die kansrijkere bewoners moet lokken. Of het starten van een dagschool waar de nadruk op taal en rekenen ligt. Als goed project noemt Schiller het Cultuurhuis, waar drie jongens een film over hun leven maakten. Centraal staat volgens hem het creëren van omstandigheden waardoor bewoners zich kunnen ontwikkelen. Hij denkt ook aan theaterbezoeken. Vervolgens pleit hij voor meer geld voor welzijnswerk en onderzoek naar de effecten ervan. Schiller doet kwalijke uitspraken, zeker voor een directeur van een welzijnsinstelling.

Lichte contacten
Ten eerste geeft Schiller onjuiste informatie over de stand van zaken wat betreft onderzoek naar de effectiviteit van interventies. De Ruimte voor Contact-regeling is gebaseerd op het wetenschappelijk onderbouwde pleidooi om juist meer te investeren in ‘lichte contacten in de openbare ruimte’ om de sociale samenhang te versterken. Overigens is de veronderstelling achterhaald dat fysieke ingrepen succesvol zouden zijn en welzijnswerk niet. Recent onderzoek van het Nicis Institute (Maatschappelijk Top Instituut voor de steden) toont nu juist aan dat die fysieke ingrepen alleen helpen in combinatie met een robuuste sociale infrastructuur, intensieve investeringen in het sociaal beheer van de openbare ruimte en de sociale samenhang. Precies daaraan kan het welzijnswerk een cruciale bijdrage leveren.
Het pleidooi voor de dagschool (eigenlijk gewoon een brede school, zoals die er ook op Kanaleneiland komt) wekt eveneens bevreemding. Het lijkt niet te verwachten dat kinderen er elf uur per dag reken- en taalonderricht krijgen. Vooral het nevenschoolse aanbod moet dus van meerwaarde zijn: kinderen normen en waarden bijbrengen, bijvoorbeeld via sportieve activiteiten. Met zijn pleidooi voor theater- en schouwburgbezoek en de focus op de drie jongeren die een speelfilm maakten in het Cultuurhuis, projecteert Schiller verheffingsidealen uit de jaren vijftig op de etnische arena die Kanaleneiland inderdaad soms is.

Alarmerend
Schillers uitspraken zijn ook kwalijk omdat hij Kanaleneiland eenzijdig neerzet. Met 40 procent Marokkaanse Nederlanders, 22 procent autochtone Nederlanders, 18 procent Turkse Nederlanders en 20 procent andere nationaliteiten is de wijk nauwelijks monocultureel te noemen.
Uit de wijkenmonitor 2008 van de gemeente Utrecht blijkt dat Kanaleneiland op een aantal indicatoren afglijdt. En dan gaat het niet om schoolprestaties of werkgelegenheid. Wel alarmerend zijn de cijfers over zelfredzaamheid, overlast van jongeren, hechting met en verantwoordelijkheid voor de buurt en sociale samenhang en daar kan een welzijnsinstelling wel degelijk wat aan doen. Bijvoorbeeld met gerichte activiteiten om moeilijk bereikbare groepen te activeren en Marokkaanse jongeren op straat aan te pakken en hen perspectief te bieden. Dan moet je misschien vuile handen maken, paternalistisch te werk gaan en andere keuzes maken dan je verschansen in de jongerensoos. Dat zij dan zo. Maak je daar als directeur geen gebruik van, dan laat je kansen liggen en kom je – zoals Schiller –met een verhaal dat de inzet van diezelfde professionals diskwalificeert. Bovendien laat je dan de buurt in de steek.

Slechte raadgever
Kennelijk heeft Schiller als directeur weinig vertrouwen in zijn eigen dienstverlening, maar blijft hij wel jarenlang dezelfde koers volgen. Het ‘gebrek aan wetenschappelijke basis’ is daarbij een slechte raadgever. Een wetenschappelijke basis betekent immers nog geen praktische effectiviteit. Bovendien had Schiller met de juiste partners kunnen bijdragen aan een degelijker onderbouwing. Utrecht kent een universiteit, twee hogescholen waar welzijnswerk wordt onderwezen en er zitten landelijke kennisinstituten als het Verwey-Jonker Instituut, Movisie, het Nederlands Jeugdinstituut, Vilans, het Landelijk Expertisecentrum Sociale Interventie (LESI) en Forum. Bovendien kan een welzijninstelling ook zelf praktijkinterventies evalueren.

Amateuristisch
Tot slot laat Schiller door zijn uitlatingen niet alleen de positie van zijn eigen organisatie wankelen, maar plaatst hij ook de positie van het welzijnswerk in het algemeen in een amateuristisch licht. Waarom zou de gemeente in vredesnaam geld stoppen in een club die zo slecht in staat is te vernieuwen en die volgens eigen zeggen al jaren slecht werk levert? En waarom zou je je als werknemer loyaal tonen aan een directeur die jouw werk zo wegzet? Het is de hoogste tijd dat er nieuwe welzijnsdirecteuren opstaan. Mensen met meer kennis, kunde en elan. Die duidelijk maken dat er tegen geringe investeringen relatief grote baten zijn te behalen, dat 200 euro voor een straatfeest misschien wel evenveel oplevert als 200 miljoen voor een herstructureringsplannetje en dat aan elke welzijnsprofessional tientallen vrijwilligers zijn verbonden. En dat investeringen in de sociale samenhang van een buurt de dolende jongere en de vereenzaamde oudere een plek bieden om een goed leven te leiden. Maar vooral om duidelijk te maken dat welzijnswerk gewoon helpt. Punt.

Margot Scholte, senior adviseur Beroepsontwikkeling, MOVISIE
Lector Maatschappelijk werk, Hogeschool INHolland

Ard Sprinkhuizen, senior adviseur Leefbaarheid en sociale samenhang, MOVISIE
senior onderzoeker Trends en onderzoek, MOVISIE

Bron: Foto: ANP/Erik van ’t Woud

5 REACTIES

  1. Lees alle reacties
  2. Tegenspraak brengt ons verder. Prima (zelf)kritisch verhaal van Heinz Schiller in De Volkskrant over dat ongrijpbare wijkwelzijnswerk en de noodzaak om aantoonbaar effectiever te werken. Jammer van de voorspelbare en defensieve Pavlov-reacties uit kringen van datzelfde welzijnswerk.

  3. Op welke wijze en waar maakt het Welzijnswerk gebruik van “evidence based” methoden?
    Om zaken binnen het welzijnswerk structureel aan te pakken is het noodzakelijk om aan vier voorwaarden te voldoen: er dient een duidelijke noodzaak te zijn, er dient een gedeelde (en niet een verdeelde) visie op het werk te zijn, er dient voldoende verandercapaciteit (mensen en middelen) te zijn en er dient een plan van aanpak te worden geschreven dat gefaseerd verloopt en per fase successen zichtbaar maakt.
    Op basis van de publicatie en de reacties daarop is mijn indruk dat er tenminste twee, maar misschien wel drie van de vier voorwaarden onvoldoende zijn ingevuld.
    Daarnaast verdient het bovenal nadrukkelijk aandacht dat men niet alleen maar tracht de “eigen baan” (in de vorm van “aasgierengedrag” dan wel van onzekerheidsreductie en gebrek aan zelfredzaamheid) veilig te stellen, maar dat men de focus richt op samenwerking alsmede deling van relevante kennis en ervaring teneinde de gestelde doelen te bereiken.
    Zeker wanneer het er om gaat de bevordering van sociale samenhang (hoe slecht gedefinieerd en moeilijk te evalueren dan ook) tracht te bevorderen.

  4. Bravo, bravo, erg goede reactie van Movisie op de ongelooflijke uitlatingen van Schiller. Zowel de inhoudelijke argumenten m.b.t. positionering welzijnswerk, het belang en de onlosmakelijkheid van welzijnswerk om de leefomgeving te handhaven, c.q. te verbeteren en de attitude van Movisie t.a.v. onmogelijk handhaven positie van de heer Schiller. Temeer daar hij als directeur ook nog binnen het welzijnswerk werkzaam is (je zou maar zo’n directeur hebben; weg ermee per direct, lijkt me)
    Ik begrijp de reactie van Hans Berntsen dan ook helemaal niet!. Het roept bij mij de vraag op: waar werkt die man, van waaruit deze reactie/ervaringen..(?). Wat voor visie heeft die man dan wel m.b.t. sociale leefbaarheid te handhaven, c.q. te verbeteren? Graag zou ik van hem hierop antwoord willen hebben,; ben nieuwsgierig hierna. Ik zel werk al meer dan 30-tig jaar binnen de welzijnssector en heb de nodige ontwikkelingen mee gemaakt; soms weer op hetzelfde als voorheen uitkomend/opnieuw het wiel uit vinden, terwijl het voorheen al lang bestond. Echter dit heeft grotendeels met name te maken met beleid/overheden: (nieuwe vormenvan)subsidie afhankelijk telkens veranderende “nieuwe”ideeën, visies, dan worden deze weer teruggedraaid etc. Kortom: geen duidelijk, structureel beleid: projecten, dienstverleningen, bejegeningen, activiteiten en faciliteiten. Daarbij gezegd dat de welzijnssector ook hand in eigen boezem dient te steken: zelf te weinig helderheid geven, (te)veel meegaand met de opdrachtgevers.
    Veel verworven expertise gaat hierdoor verloren, dient opnieuw uitgevonden te worden; jammer. Wel structureel is de afgelopen jaren: steeds minder gelden en minder professionele inzet om goede invulling en uitvoering aan het welzijnswerk te geven, steeds meer vrijwilligers moeten de werkzaamheden van professionals gaan opvullen i.p.v. ter aanvulling van professionals. (vrijwilligerswerk vind ik zeker een zeer goede zaak)

  5. Het is de hoogste tijd dat er nieuwe welzijnsdirecteuren opstaan.
    De heer Schiller toont dat nieuwe elan.
    Het artikel van de auteurs van Movisie getuigd vooral van preken voor en veilig stellen van de eigen parochie.
    Selectief wordt gewinkeld in het conglomoraat van Welzijn waarvan Movisie als geen ander deel uit maakt.

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.