Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Zes welzijnsdirecteuren over de omslag naar de WMO

Hoever is het welzijnswerk met de voorbereiding van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning? De decentralisatiewet waarin de extramurale zorg en welzijn gezamenlijk door de gemeenten worden aangestuurd, moet van staatssecretaris Ross-Van Dorp (VWS) al op 1 januari 2006 ingaan. Zorg + Welzijn maakte een belronde langs zes welzijnsdirecteuren aan de hand van vijf stellingen. Welzijn krijgt de WMO aardig in de smiezen, zo blijkt. ‘Maar er wordt te gemakkelijk gedacht dat mensen het zelf wel kunnen. Daar komt men nog wel achter.’

Over de doelen van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) oordelen de welzijnsdirecteuren tegelijk positief én kritisch.

Jos van Balveren (De Twern, Tilburg, 350 medewerkers) is echt blij met de wet. ‘Een grote kans. Welzijn kan zich nu op een goede manier profileren. Daar blijven we erg mee achter vergeleken met wonen en zorg. De kwaliteit van alles loopt achter bij welzijn, het aanbod, het management, het denken en de visie. Ik hoop dat de WMO een stimulans is om daarmee versneld aan de slag te gaan.’

Ook Jos Berkers (Portes Utrecht, 500 medewerkers) is blij. ‘De WMO bevestigt een aantal maatschappelijke discussies en ontwikkelingen waaraan ik als directeur al lang aan probeer te bouwen. De ketenbenadering, samenwerking, de plek van welzijn in de ogen van anderen zijn van groot belang.’

Harry Crielaars (Divers, Den Bosch, 150 medewerkers) vindt het goede van de WMO dat het primaat ligt bij de eigen verantwoordelijkheid van de burger. ‘Maar de “civil society” is er nog lang niet. Je moet dan eerst wel investeren in de ondersteuning van bepaalde groepen. Sommige groepen kunnen die eigen verantwoordelijkheid nooit aan: ouderen, gehandicapten, sommige jongeren. Als instelling en overheid moet je dan een soort vangnet aanbieden.’
Albert de Snoo (Impuls, Amsterdam, 1000 medewerkers) vreest een versmalling van de doelgroepen. ‘Door de WMO gaat de hulp straks alleen naar de meest kwetsbaren, terwijl we een brede welzijnsinstelling zijn. Nu zijn we er voor kwetsbare groepen én andere groepen. Het interessante van een welzijnsinstelling is dat je al die groepen probeert te bedienen.’

Rob Vaessen (Welsaen, Zaanstad, 270 medewerkers) constateert in zijn gemeente nu al verschraling. ‘In de WMO wordt te gemakkelijk gedacht dat mensen het zelf wel kunnen. Daar komt men nog wel achter. We zullen activiteiten die we nu nog ondersteunen, moeten stoppen. Dat leidt best tot verschraling van activiteiten op het gebied van sociale cohesie.’ Het meest aarzelend klinkt

Susanne Plass, die in haar eerste jaar als directeur bij Tandem (Nijmegen, 200 medewerkers) een forse reorganisatie moet behappen. ‘Dit moet leiden tot optimale condities voor de WMO. We moeten afstand nemen van onze klassieke positie als enige welzijnsaanbieder.’

Stelling 1. Gemeenten zullen de introductie van de WMO aangrijpen om flink op welzijn te korten.

Susanne Plass (Tandem, Nijmegen) sluit dat niet uit. ‘Mensen hebben nu recht op zorg, maar dat komt te vervallen. Ik denk dat er door de WMO een verschuiving komt van het collectieve naar het individuele perspectief. En er komt een verschuiving van het brede welzijnsperspectief naar probleem- en risicogroepen. Beide verschuivingen kunnen negatief uitpakken voor het huidige welzijnswerk. Het kan gevolgen hebben voor ons vaste budget.’

Dat de vaste subsidie voor welzijn wordt losgelaten, vindt Jos van Balveren (De Twern) alleen maar goed. ‘Ik ben een voorstander van rivaliteit en voor prikkeling voor instellingen die altijd vanzelfsprekend subsidie kregen. Maar het is nu al moeilijk voor welzijn, als je ziet hoe er, nog vóór de WMO, grof bezuinigd wordt. Tilburg heeft de laatste jaren niet bezuinigd op De Twern; we zijn er per saldo alleen maar op vooruit gegaan. Kortingen op welzijn zou ik heel erg vinden, omdat welzijn juist moet worden uitgebreid om de druk op de zorg te verminderen.’

Harry Crielaars (Divers) gelooft niets van verdere kortingen vanwege de WMO. ‘Ik ben ervan overtuigd dat welzijnsinstellingen zich goed in de markt manoeuvreren als ze goed insteken op de WMO. Bewonersparticipatie, betrekken van bewoners bij het beleid, sociale cohesie vergroten, zijn de kerncompetenties van het welzijnswerk. Welzijnswerk heeft als grote voordeel dat het al jarenlang een netwerk heeft ingebouwd in de wijk. Dat past helemaal in de gedachte achter de WMO, namelijk: versterk de sociale cohesie door activering van mensen.’

Stelling 2. De meeste welzijnsinstellingen weten nog niet welke rol ze moeten spelen in de WMO.

Welzijnsinstellingen weten dat wel degelijk, reageren de directeuren in koor. ‘Het nieuwe welzijnsbeleid in Zaanstad is toegeschreven op de speerpunten civil society, jeugd en ouderen,’ zegt Rob Vaessen. ‘Wij konden daar flink in adviseren. De civil society, de zelfverantwoordelijke burger, hebben we vertaald naar de versterking van de vrijwilligerscentrale om vrijwilligersgroepen te begeleiden. Daarnaast ontwikkelen we bijvoorbeeld diensten voor ouderen en mensen met een handicap. We ondersteunen groepen die diensten organiseren, zoals een klussen- of boodschappendienst.’ In Zaanstad leidden de nieuwe speerpunten al tot een compleet andere invulling van de traditionele welzijnsberoepen: de cultureel werkers heten nu vrijwilligersconsulenten. Opbouwwerkers zijn omgedoopt tot leefbaarheidsconsulenten voor de acht wijken in de stad met achterstanden. En de jongerenwerkers heten nu ‘jeugdregisseurs’ die met school, politie en anderen kijken welke problemen jongeren in de wijk hebben.

Portes Utrecht heeft de ketenaanpak en de wijkinformatiepunten tot speerpunten gekozen, vertelt Jos Berkers. Daarom doet Portes mee in de Proeftuin WMO (‘Hart van Lombok’) waaraan ook de woningcorporatie, de thuiszorg, het gezondheidscentrum en het dienstencentrum Portes deelnemen. ‘Bij de ketenaanpak gaat het erom dat we onze diensten zo veranderen en zo optimaliseren dat anderen zeggen: oh, dat doen jullie, dat is jullie meerwaarde. Het gaat om het profileren van je activiteiten en je imago, want we hebben daar best een probleem. Niet elke corporatie zegt: ‘Wow welzijn!’ Het tempo is soms een probleem en soms zijn we nogal onzichtbaar.’

‘Wij zijn geen partij meer, we worden opdrachtnemer,’ aldus Harry Crielaars (Divers). ‘Vroeger waren we betaalde oppositie, kregen een zak met geld en de gemeente vertrouwde erop dat we ons werk goed deden. Nu moeten we laten zien dat dat klopt. De eigen verantwoordelijkheid van bewoners staat voorop, ze moeten geactiveerd worden om de cohesie in de wijken te versterken. Dat is duurzamer, bewonersactivering levert veel meer op dan wanneer je het werk alleen door professionals laat doen.’

De Twern (Tilburg) heeft vooruitlopend op de WMO twee jaar geleden een AWBZ-erkenning aangevraagd, vertelt Jos van Balveren. ‘Omdat ik meer van welzijnsgerelateerde taken binnen zorg wilde afweten. We zijn toen ook begonnen met het sluiten van allianties van wonen en zorg. Het belangrijkste is dat we bezig zijn de kwaliteit van de diensten te verbeteren. We hebben onze diensten resultaatgericht gedefinieerd. We zijn bezig met een methodenboek en kwaliteitsdocumenten. Werken aan de kwaliteit is onontbeerlijk. Dat maakt ons tot een veel serieuzere partner van de corporaties en zorginstellingen.’

Stelling 3. Om de omslag naar de WMO te kunnen maken is schaalvergroting nodig.

‘Een welzijnsorganisatie moet zich organiseren als klein binnen groot,’ citeert Portes-directeur Jos Berkers Hans Adriaansens (van de Raad Maatschappelijke Ontwikkeling). ‘Portes moet zich altijd organiseren op klein niveau, het buurthuis, de peuterspeelzaal. Daar zit onze verbinding met de klant. De activiteiten zijn in welzijn altijd kleinschalig. Interventies om jongeren van het criminele pad te houden doe je soms voor twaalf jongeren. Maar om dat goed neer te zetten, moet je vaak samenwerken met partners die de stad als uitgangspunt hebben. Dan kom je bij die uitspraak van Adriaansens: klein binnen groot. Je hoeft namelijk je vertrouwde kleinschaligheid in activiteiten niet te verliezen als je een grotere backoffice hebt. Drie is beter dan acht welzijnsorganisaties, maar er één instelling van maken hoeft nu ook weer niet. Er komt namelijk marktwerking op ons af en voor ketenpartners en de overheid is die keuze dan goed.’

‘Welzijnsinstellingen worden gedwongen tot schaalvergroting. Door te snijden in de overhead, koken opdrachtgevers welzijnorganisaties volstrekt droog,’ constateert Harry Crielaars (Divers). ‘Als je echt wil professionaliseren, moet je daaraan werken. Schaalvergroting hoeft niet als de gemeente een prijs betaalt om de kwaliteit te verbeteren. Gemeenten en andere opdrachtgevers willen voor een laag mogelijk bedrag zoveel mogelijk diensten. Gebrek aan kwaliteit bij instellingen komt vaak doordat de opdrachtgever daarin niet wil investeren. Als dat zo blijft, dan worden instellingen gedwongen tot schaalvergroting.’

Impuls is in de ogen van verschillende Amsterdamse stadsdelen alweer te groot, concludeert Albert de Snoo. ‘Je ziet nu dat stadsdelen bang zijn voor te grote welzijnsinstellingen. Alcides ging failliet en was niet transparant. Als je kleine clubjes hebt kun je er de baas over spelen. Je ziet dat al aan het opbouwwerk en jongerenwerk, die aan kleinere clubs worden uitbesteed. De stadsdelen zijn bezig met schaalverkleining, maar voor het financiële draagvlak is dat gekkigheid, want we moet juist ondernemen. Een fusie of nauwe samenwerking met een grote zorginstelling zou voor ons gezien de WMO ook interessant zijn. We willen die scheidslijnen tussen wonen, welzijn en zorg immers opheffen.’
Als de gemeente er voor kiest om de welzijnsinstelling te handhaven als basisvoorziening, dan kunnen we klein en onafhankelijk blijven, schetst Susanne Plass. ‘Ik vermoed dat dat niet gebeurt en dan is Tandem met 200 medewerkers te klein om haar zelfstandigheid te houden. En dan is de vraag: met wie ga je die schaalvergroting aan, met andere welzijnsorganisaties, een AWBZ-instelling, een woningcorporatie of splits je je op?’

Stelling 4. Om te voldoen aan de prestatievelden in de WMO is een omslag nodig.

Zo is ‘ het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer voor mensen met beperkingen’ nog vrij nieuw voor welzijn. ‘Klopt. We hebben volstrekt geen kaas gegeten van die doelgroepen,’ beaamt Harry Crielaars (Divers). ‘We hebben hier contact gezocht met belangorganisaties van gehandicapten, met de ggz. We zeiden: we willen door samenwerking die expertise binnenhalen. Dat is de omslag die het welzijnswerk moet maken. We moeten er niet meer met een boogje omheen lopen. Dat wordt wel versneld door WMO.’

Mensen met beperkingen en chronische psychische problemen hebben we al lang in beeld, zegt Rob Vaessen (Welsaen). ‘We hebben daarvoor al projecten gehad in Zaandam-Zuid en beginnen op basis van contacten met zorgorganisaties activiteiten op het gebied van ontmoeting. Daarnaast kijken we of die mensen met gewone activiteiten mee kunnen doen. Er zijn mensen met een verstandelijke beperking die gastvrouw of -man in buurtcentra. Dat is bijna zover, dat ronden we voor 99 procent zeker goed af.’

Eerst wilden de stadsdelen dat we buurthuizen commercieel gingen runnen, en nu moeten we ze weer openstellen voor kwetsbare groepen, reageert Albert de Snoo (Impuls). ‘Maar dan kun je niet meer ruimtes verhuren tegen marktprijzen. Dat moet ik nu weer bij sommige stadsdelen helder maken.’

Stelling 5. Dankzij de WMO kan de gemeente niet meer de enige subsidiegever zijn.

De welzijnsdirecteuren reageren zeer uiteenlopend. De komende jaren zijn cruciaal voor het aanboren van alternatieve financieringsbronnen, denkt Susanne Plass (Tandem). Jos van Balveren (De Twern) ziet eigenlijk geen andere bronnen dan de gemeente. ‘Ik zit dertig jaar in de non-profitsector. Er zijn wel alternatieve bronnen, maar dan heb je het over een paar procent per organisatie.’ Ook volgens Rob Vaessen blijft de gemeente altijd de grootste financier van welzijnsinstellingen. ‘De vaste subsidie is bij ons veertig procent, de rest zo’n zestig procent bestaat uit projectsubsidies, fondsen, deelnemersbijdragen.’

Jos Berkers (Portes) vindt de financiering ‘de spannendste vraag’ voor de komende tijd. ‘Vroeger woonden ouderen in het verpleeg- of verzorgingshuis en recreatieve activiteiten waren daarbij inbegrepen. We willen scheiding van wonen en zorg. Dat betekent ook dat ze gebruik gaan maken van de recreatieve activiteiten en mogelijkheden die er in de wijk zijn. Dan hoor ik partners zeggen: dat moet betaald worden door gemeente. Als de gelden die nu zitten in de AWBZ, straks in de WMO ook blijven opgaan individuele zorg dan is dat een probleem.’

Welzijn moet niet meelopen aan de leiband van de gemeente, stelt Harry Crielaars. ‘Wij zoeken andere financiers. Wij doen deelopdrachten. We zorgen dat we voor vernieuwing geld krijgen van fondsen. We doen dingen voor woningcorporaties, zorginstellingen. Het verpleeghuis Antonigaarde in Den Bosch huurt ons in voor het draaien van activiteiten. Dan kan dat elders toch ook?’

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.