Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Thema: Worstelen met het juiste samenspel

De relatie tussen de cliënt en de hulpverlener kan erg verschillen. Dat kan van de aard van de problematiek afhangen maar ook van de benadering van de hulpverlener. Hoe ver mag je gaan als hulpverlener? Vier specialisten aan het woord. ‘Mag iemand alsjeblieft zelf weten of hij de gordijnen dicht houdt?’
Thema: Worstelen met het juiste samenspel

Tineke van Uden, docent sociale studies, coach en trainer, woont in een volkswijk in Helmond. Veel contact met de buren heeft ze niet. Maar is er iemand ziek of heeft iemand hulp nodig, dan staan er altijd mensen klaar. ‘In deze buurt weten mensen alles van elkaar’ vertelt ze. ‘En ze nemen daar ook verantwoordelijkheid voor. Mantelzorg is heel gewoon.’
Van Uden is van mening dat hulpverleners in staat zijn om dat zelfverzorgend vermogen van mensen af te pakken als zorgen voor elkaar als iets bijzonders gepresenteerd wordt. ‘De hulpverlening is heel lang gericht geweest op het individu’, vindt ze. ‘Het maatschappelijke is uit het maatschappelijk werk gehaald. Problemen moeten weer teruggegeven worden aan de burger. Hulpverleners moeten ervoor zorgen dat mensen niet afhankelijk van ze worden maar dat ze het zoveel mogelijk redden met hun eigen netwerk. Dan behoudt de cliënt meer zijn autonomie.’

Gegronde signalen
Van Uden ziet de laatste jaren gelukkig een kentering. Hulpverleners richten zich meer op de eigen kracht van mensen, al vindt ze ook dat de bemoeizorg, als uitvloeisel van de Wmo, weer meer in zwang is. ‘Het is een tendens dat hulpverleners de kansarme wijken in gaan om zoveel mogelijk mensen te helpen. Daar wordt nogal eens in doorgeschoten. Van bewoners in Eindhoven hoorde ik onlangs dat er elke keer weer iemand anders aan de deur staat. Daar zit een gevaar in. Mensen vinden het op een gegeven moment genoeg geweest en gaan die deur dicht houden. Want wat legitimeert jou om zomaar op de stoep te staan? Mag iemand alsjeblieft zelf weten of hij de gordijnen dicht houdt?’
Van Uden vindt het geoorloofd dat hulpverleners een cliënt benaderen die daar zelf niet om vraagt. Wel is ze van mening dat dat op basis van gegronde signalen moet gebeuren. Als hulpverleners meer in de wijk zouden opereren en niet geïsoleerd in een gebouw zitten, zoals nu vaak gebeurt, dan kunnen ze adequater reageren. ‘Heb je als hulpverlener bijvoorbeeld contact met de kinderopvang in een wijk, dan heb je het ook snel in de gaten als een kind een tijd niet meer komt. Dat kan een reden zijn om bij dat gezin te polsen.’

Overlast
Van Uden heeft nog nooit een cliënt getroffen die uiteindelijk echt niks wil. Mocht ze de eerste keer niet binnenkomen, dan maakte ze gewoon een praatje op de stoep. Waar wel een gevaar in schuilt, volgens haar, is dat hulpverleners steeds vaker worden ingeschakeld voor situaties van overlast. Het meest stuitende voorbeeld waarmee Van Uden in dat opzicht geconfronteerd werd, was het verzoek om ervoor te zorgen dat een oudere, wat onverzorgde man niet meer op een bankje dicht bij een winkelcentrum zou gaan zitten. ‘Dan gaat het niet meer primair om hulp te bieden aan iemand die het nodig heeft. Bovendien zit je dan als hulpverlener in een controlerende positie.’

Fons Klaase, filosoof en docent aan de HBO voor Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, deelt die zorgen. ‘Als een hulpverlener wordt ingeschakeld omdat iemand zich verwaarloost en de buren last hebben van de stank, dan gaat het in eerste instantie om het terugdringen van overlast. Terwijl het zou moeten gaan om het belang van de cliënt. Maar wat is dat belang op dat moment?’
Heeft een cliënt dan het recht om bijvoorbeeld zichzelf te verwaarlozen? Het blijft een lastige vraag, vindt Klaase. Hij denkt dat cliënten zichzelf niet willens en wetens schade toebrengen. Een belangrijk criterium voor Klaase in deze kwestie is dan ook de wilsbekwaamheid van cliënten. ‘Als die sterk verminderd is dan kan dat een reden zijn om met zachte of sterkere drang in te grijpen.’ Verder drukt hij zijn studenten op het hart dat ze zich er in dit soort situaties van bewust moeten zijn dat iedereen een eigen referentiekader heeft. Wat voor de een normaal is, is voor de ander extreem. Waar ligt de grens? Klaase: ‘Daar blijf je als hulpverlener je leven lang mee bezig.’

In de kou staan
Voor Judith Wolf, hoogleraar maatschappelijke zorg, bestaat de ideale relatie tussen cliënt en hulpverlener uit een gebalanceerd samenspel waarbij beide partijen afwisselend sturen en gestuurd worden. De cliënt heeft de regie in die relatie, al zijn er (uitzonderlijke) situaties waarin de hulpverlener die moet overnemen. Bijvoorbeeld als er gevaar dreigt voor derden. Vanuit Wolfs beleving is de vraag hoe ver de hulpverlener mag gaan, dan ook verkeerd omdat in die vraagstelling te veel wordt uitgegaan van een leidende positie van de hulpverlener. Wolf: ‘Beter is de vraag: wat zijn de ingrediënten voor een goede werkrelatie?’ Een van de belangrijkste aspecten in die relatie is, volgens Wolf, de verbinding tussen de hulpverlener en de cliënt. De hulpverlener moet ervoor zorgen altijd in verbinding te blijven met de cliënt, ook als de hulpverlener de confrontatie aangaat. ‘Als hulpverlener heb je de verantwoordelijkheid om een cliënt erop te wijzen dat hij of zij over grenzen gaat. Essentieel is echter dat je uitlegt aan de cliënt waarom je hem erop aanspreekt en dat je samen naar een oplossing zoekt. Wat ik nogal eens terughoor van cliënten is dat hulpverleners de confrontatie aangaan en cliënten alleen vertellen wat ze fout doen. Mensen voelen zich dan heel erg in de kou staan. En als hulpverlener ben je de relatie kwijt. En dus de basis van effectieve hulpverlening.’
Wolf vindt dat er veel goed gaat in de hulpverlening, toch ziet ze werkers nogal eens worstelen om het juiste samenspel met de cliënt te vinden. Samen met cliënten en werkers ontwikkelde ze een krachtgerichte basismethodiek op basis van vorenstaande principes. Volgens Wolf is de methodiek met enthousiasme ontvangen.

Methodisch kwaad
Ook Klaase is van mening dat de hulpverlener de cliënt mag aanspreken op storend gedrag. Essentieel voor hem daarbij is echter dat de hulpverlener de cliënt niet vanuit persoonlijke opvattingen de les gaat lezen maar (alleen) methodisch kwaad wordt. ‘Verschijnt de cliënt bijvoorbeeld niet op afspraken, dan mag je daar best boos over worden met als doel zijn gedrag te veranderen.’ Maar hoe ga je om met cliënten die racistische uitspraken doen of op een andere manier de eigen normen en waarden van de hulpverlener overschrijden? Klaase krijgt daar nogal eens vragen over van zijn studenten. De cliënt op dat gedrag aanspreken heeft dan weinig zin, vindt hij. ‘Dat werkt niet. De cliënt is die reacties waarschijnlijk gewend. Ik adviseer mijn studenten altijd om, als je het al doet, er geen algemene boodschap van te maken maar alleen vanuit jezelf te spreken. Een dergelijke situatie kan ook een reden zijn om een cliënt over te dragen.’ Belangrijk is, volgens Klaase, in ieder geval dat de hulpverlener respect voor de cliënt kan blijven houden en hem de moeite waard blijft vinden. ‘Je kunt ook voor de insteek kiezen: kan ik snappen waarom een cliënt op deze manier reageert? Zijn reacties kunnen onderdeel zijn van de problematiek. Op zo’n moment maak je echt verbinding met de cliënt en kun je aan de slag.’

Vrienden zijn
Carol van Nijnatten, ontwikkelingspsycholoog, sociaal wetenschapper en hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht, is vooral werkzaam op het gebied van de Jeugdzorg. Dat is een sector apart, vindt hij, als je het over de grenzen van de hulpverlening hebt, omdat mensen niet alleen verantwoordelijk zijn voor hun eigen leven maar ook voor dat van hun kinderen. Maar al te vaak wordt er ingegrepen zonder de instemming van de cliënt en dat gebeurt niet zomaar. ‘Er is te lang een gedoogcultuur geweest. Hulpverleners vinden het vaak moeilijk om te zeggen waar het op staat omdat ze bang zijn dat de cliënt wegloopt.’

Toch zijn er ook veel jeugdhulpverleners die een duidelijke streep durven te trekken, zonder nou meteen repressief te worden. Maar Van Nijnatten is van mening dat hulpverleners cliënten vaker mogen confronteren met hun eigen gedrag. ‘Je kunt best zeggen dat mensen overdag geen porno mogen kijken waar de kinderen bij zijn. De meeste mensen weten dat ook wel. En als ze het niet weten, dan is dat een goede reden om meteen in te grijpen. Dat is moraliserend gedrag, ja. En dat is maar goed ook. Onze moraal is heel ruim, maar er zijn grenzen. Als hulpverlener ben je juist bevoogdend bezig als je je cliënten die effecten onthoudt en alleen maar vrienden probeert te zijn.’

Dit artikel staat in Zorg + Welzijn Magazine nr 7/8, juli/augustus 2010. 

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.