Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Joke van der Zwaard pleit voor sociaal kapitaal als basis van beleid: ‘Verworvenheden van burgers blijven onderbelicht’

‘Politici gaan alleen uit van individualisering, de samenleving die uit elkaar valt en de integratie die is mislukt,’ zegt onderzoekster Joke van der Zwaard. Ze vindt dat juist gekeken moet worden naar het aanwezige ‘sociale kapitaal’. ‘Op deze manier zie je informele hulpstructuren en sociale netwerken.'

Sociaal kapitaal gaat uit van de kracht van burgers. Wat zij onderling bewerkstelligen, moet volgens Joke van der Zwaard uitgangspunt zijn van sociaal beleid. Dus niet het pessimisme over wat niét bereikt wordt. ‘Mensen zijn sociale wezens,’ legt ze uit. ‘Je hebt op allerlei manieren mensen nodig: om te horen of je dingen goed doet, om je mening te vormen. Je moet kruiwagens hebben en een sociaal netwerk. Dat kunnen mensen zijn in dezelfde positie, maar ook een leerkracht die je helpt, informeert, waar je tegenaan kunt praten. Dat is allemaal onderdeel van sociaal kapitaal.’

In het essay ‘Sociaal investeren’ uit 1996 pleitte Van der Zwaard (55) al voor meer kennis van de leef- en ervaringswereld als uitgangspunt voor sociaal beleid en welzijnswerk. Het essay werd de basis van het wijkbeleid van de voormalig Rotterdamse wethouder Herman Meijer.
Ondanks de pleidooien van Joke van der Zwaard voor de kracht van ‘sociaal kapitaal’, leverde de politieke werkelijkheid onlangs een desillusie op. Het parlement zint namelijk op wettelijke maatregelen zodat huishoudens met een inkomen onder het 120 procent van het minimumloon geweerd kunnen worden uit bepaalde wijken van grote steden. ‘Sociaal en cultureel kapitaal is blijkbaar niet van belang voor het leefklimaat en de ontwikkeling van de stad. Alleenstaande moeders met een bijstandsuitkering, kunstenaars, werkloze academici die eens uit hun land gevlucht zijn, mensen met een parttime-baan – het maakt niet uit. Het enige dat telt, is het financiële kapitaal.’

Is de belangstelling voor het begrip ‘sociaal kapitaal’ impliciete kritiek op het welzijnswerk?

‘Niet alleen op het welzijnswerk, maar op een heleboel instituten die te weinig aansluiten op bestaande relaties tussen mensen. Ze bieden maar iets aan, terwijl ze niet nagaan hoe mensen met elkaar omgaan. Bijvoorbeeld een woningcorporatie, die portieken wil opknappen. Dat doet ze alleen als er van de acht huishoudens zes meedoen. Ze gaat niet na hoe dat portiek functioneert. Het kan best zijn dat vier van de huishoudens in het portiek er voor zorgen dat het allemaal goed gaat, bijvoorbeeld vier Turkse dames. Zij doen al het schoonmaakwerk. Er wonen nog een ouder echtpaar, drukke tweeverdieners en een alleenstaande meneer. Het functioneert, maar binnen het portiekenplan moeten zes huishoudens meedoen, terwijl vier het helemaal in stand houden. Daarom worden ze toch overgeslagen.’Portieken blijven kwetsbaar, het is niet eenvoudig om met acht verschillende huishoudens zo dicht bovenop elkaar te wonen. Dan komt er zo’n plan van een woningcorporatie en ineens moeten die mensen heel veel met elkaar, omdat ze langs elkaar heen zouden leven. Als een portiek slecht functioneert en je knapt het op, dan is het na een half jaar weer vervuild. Dat is logisch, maar kijk dan ook hoe het daar werkt. De woningcorporatie kijkt alleen vanuit de logica van het bedrijf. Daar komt dan nog zo’n sausje overheen van “mensen hebben niks meer met elkaar”.’

De uitgangspunten van de nota Sociale Integratie in Rotterdam zijn opzoomeren (bewoners die de straat opknappen) en stadsetiquette (bewoners die elkaar aanspreken op hun omgangsvormen). In de ogen van Van der Zwaard is dit beleid gebaseerd op ‘opgeblazen’ cultuurpessimisme. ‘Daar zit hetzelfde idee achter: mensen hebben niks met elkaar en wij bedenken iets waardoor ze weer iets met elkaar krijgen. In plaats van eerst te kijken wat ze wel met elkaar hebben. In bepaalde situaties werkt zo’n methodiek, vaak ook niet. Dat er ook mensen niet meedoen is helemaal niet erg, want ze hebben andere manieren contact. Het zou toch raar zijn als het straatje schoonvegen de enige manier is waarop mensen contact met elkaar hebben. Mensen worden alleen maar als bewoner van hun straat gezien, maar ze hebben ook nog andere belangstelling.’

Waarom zijn de beleidsanalyses zo grof?

‘Het beleid is gebaseerd op algemene concepten als individualisering, dat de samenleving uit elkaar valt en dat de integratie mislukt is. Dat is de blik van veel politici. Het is een grote klaagzang, waar veel mensen in geloven. Je ziet altijd wat je wilt zien. Als je vanuit sociaal kapitaal kijkt, zie je andere dingen. Dan kun je veel beter aansluiten bij informele hulpstructuren en sociale netwerken. Neem nieuwkomers die bij de inburgering de taal leren, maar weinig buiten hun etnische groep komen. Ze leren de taal wel, maar passen hem niet toe. Door maatschappelijke stages leren ze de taal in de praktijk spreken. Dat hoef je niet per se in de wijk te organiseren.
‘Politici vullen de ideeën over actief burgerschap vaak heel beperkt in. Ze zien mensen alleen als bewoner van hun omgeving. De Rotterdamse wethouder Van der Tak roept voortdurend “mensen kennen hun buren niet en met al tienduizenden migranten straks erbij al helemaal niet meer”. Je moet als welzijnswerker dan wel erg stevig in je schoenen staan om te blijven zeggen “het gaat erom waar mensen mee bezig zijn, om werk vinden, schulden oplossen en een goede school voor je kind vinden”. Politici kijken vaak alleen naar formele organisaties zoals buurtgroepen, maar niet naar de hele breedte van wat mensen allemaal doen.’

Uit uw onderzoek ‘De eenkennigheid van het buurthuis’ (geschreven met Mieke de Wit) blijkt dat het sociaal-cultureel werk niet makkelijk aansluit op allochtone ouderen.

‘We hebben ons geconcentreerd op ouderen omdat dat een groeiende groep is. Hun actieradius wordt kleiner en dan kan een buurthuis belangrijk zijn. Toen kwamen we er tot onze verbazing achter dat ze er niet veel kwamen. Ze zijn nog niet in beeld bij veel buurthuizen.’
Van der Zwaard kwam bij dit onderzoek ID’ers tegen die kort gewerkt hadden in de peuterspeelzaal en snel de overstap hadden gemaakt naar het volwassenenwerk. ‘Sommigen werden buurthuiscoördinator terwijl ze hun MBO-diploma nog moesten halen. Dan moet je wel heel sterk in je schoenen staan, wil je goed aansluiten op wat mensen willen. Hun managers zijn vaak vooral bezig de instelling te laten overleven en niet met de inhoud van het werk.’
Natuurlijk zijn er ook sociaal-cultureel werkers die het wel goed doen, zoals een ouderenwerker in Rotterdam-Noord. ‘Zij was een van de weinigen die door intergenerationeel te werken erin slaagde Turkse ouderen in het buurthuis te krijgen. Ze ontwikkelde een aanbod dat zowel ouderen als jongeren aansprak. De dochters kwamen al in de speelzaal en zo wist ze wist ze de ouderen uiteindelijk ook de drempel over te krijgen.’
‘Veel professionele instituten hebben geen ervaring meer in het analyseren van hun doelgroep. Ik heb onlangs opbouwwerkers getraind wijkonderzoek te doen. Ze zijn het niet gewend, krijgen er geen tijd voor. Het niveau van de werkontwikkeling is ontzettend achteruit gegaan sinds de stedelijke koepels van het welzijnswerk zijn wegbezuinigd. De huidige stichtingen hebben geen werkontwikkelaars meer. Kennis van de wijk moet je ook als product zien. In de bouw is het heel logisch dat je eerst een tekening maakt. De wijk onderzoeken hoort ook gewoon bij het werk.’

Een methode die ook aansluit bij de kwaliteiten van mensen is de ABCD-methode. Hoe werkt dat in uw ogen?

‘De toepassing daarvan blijft vaak beperkt tot de bekende vrijwilligers en professionals in een wijk. De informele netwerken worden vaak niet geïnventariseerd, zo bleek uit een evaluatierapport. Sommige opbouwwerkers gaan op zoek naar mensen die de problemen in de wijk kunnen oplossen, mensen die vaak al actief zijn. Maar wat vraag je dan eigenlijk van mensen? Je definieert de problemen en zoekt alleen nog de mensen erbij om ze op te lossen.’
Welzijnswerk kan meer kijken naar de plekken waar mensen elkaar ontmoeten. ‘Kijk naar de kwaliteit van winkels. Een Marokkaanse slager bij mij om de hoek trekt klanten uit de hele stad en is tegelijk een ontmoetingsplek. Zulke winkels zijn goed voor het imago van de wijk. Opbouwwerkers zouden meer met ondernemers kunnen samenwerken. In sommige straten krijg je alleen nog maar formulewinkels als Bristol en Trekpleister, maar heel weinig voor je dagelijkse bootschappen. Het welzijnswerk moet uit het eigen aanbod breken en meer kijken naar hoe het dagelijks leven in elkaar zit. Mensen klagen altijd over het winkelbestand, doe daar wat aan.’

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.