Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Werken met het beroepsgeheim. ‘Veel grijs wordt snel zwart’. Reportage.

Het beroepsgeheim in de zorg is noodzakelijk, maar zorgt ook voor onduidelijkheid. Volgens deskundige Wilma Duijst wordt er te vaak niets besloten. ‘Als je het fout doet, komt de zaak bij de tuchtraad.’

‘Meldplicht, meldrecht, meldcode, het zijn termen die weinig zin hebben. De

boodschap is dat een hulpverlener zich anders moet gedragen als het gaat om het

beroepsgeheim. De motivatie om een zaak te melden is niet afhankelijk van deze

termen. Sterker, een hulpverlener moet zichzelf verantwoordelijk voelen en

vandaar -uit actie ondernemen. Als dat niet in je zit, heb je het verkeerde vak

gekozen.’

Wilma Duijst, arts en vorig jaar gepromoveerd op het onderwerp

‘beroepsgeheim’, is heel stellig. Er is nog geen meldplicht in de zorgsector,

maar het zou volgens haar ook weinig verschil maken als die er wel zou zijn.

‘Elk normaal mens meldt vreselijke toestanden die hij tegenkomt. Daar heeft

een plicht niets mee van doen. Wat gebeurt er als je de plicht niet nakomt? Daar

is niets voor geregeld. Een meldplicht werkt alleen als er een goed systeem

achter zit.’

Zwart of witHet beroepsgeheim is niet simpelweg zwart

of wit, maar er zijn grijze schemergebieden. Duijst constateert dat er te weinig

kennis is bij hulpverleners over het onderwerp. Ervaring en kennis zouden er

juist voor moeten zorgen dat er goed omgegaan wordt met het beroepsgeheim.

‘De afweging om een misstand te melden of niet is een persoonlijke keuze.

Als je het fout doet, komt de zaak bij de tuchtraad. Dat wil niemand, dat speelt

zeker in het achterhoofd mee als een hulpverlener zo’n beslissing moet nemen.

Daarom is het zo belangrijk dat er in de opleiding al aandacht aan wordt

besteed: wat kan wel en wat kan niet?’

Hoe meer casussen je meegemaakt hebt, hoe beter je

beslissingen kunt nemen. ‘Er zijn vaak te veel symptomen die in een grijs gebied

hangen, dus het is altijd moeilijk om de grens te bepalen.’ Daarom pleit Duijst

ervoor dat elke organisatie één persoon aanwijst die alle casussen voorbij ziet

komen. ‘Bij elk twijfelgeval kun je met die persoon overleggen. Sowieso ben ik

voorstander van veel overleg tussen collega’s, desnoods anoniem.’

Sinds 1 januari van dit jaar dient elke organisatie een protocol te hebben

waarin duidelijk staat benoemd wat de meldplicht inhoudt, en wat wel en niet

kan. Duijst verwacht er veel van, ook al kan ze na driekwart jaar nog geen

resultaten noemen. Duidelijkheid lijkt een belangrijk begrip.

‘Hulpverleners hebben daar behoefte aan, anders durven ze geen beslissingen

te nemen. Daarom moet elk team een ‘spin in het web’ hebben die de knoop kan

doorhakken bij het doorbreken van het beroepsgeheim. Anders gebeurt er te vaak

niets. Heel veel grijs kan namelijk ook zwart worden.’

Freke van Rooijmedewerkster instelling voor

verstandelijk gehandicapten

‘Een bewoner maakte eens trammelant op de dagbesteding. Zijn woonafdeling

werd gebeld en ik moest vertellen wat er aan de hand was met hem. Ik wist dat

hij niet lekker in zijn vel zat, omdat hij ruzie had gehad met een medebewoner.

Dat kun je dus niet zeggen tegen een extern persoon als de cliënt dat zelf niet

wil. Ik heb niet meer gezegd dan ‘ja, er speelt iets’ en ‘we bespreken het

hier’.

In zo’n situatie overleg ik met een leidinggevende, want ik mag sowieso

geen eindverantwoordelijkheid nemen. Informatie over hoe met het beroepsgeheim

om te gaan is nauwelijks te vinden. In de cao staat summier iets beschreven,

maar niet eens wat het inhoudt.

Ik denk dat er een protocol is, maar niemand vraagt ernaar. Het wordt ook

niet specifiek genoemd bij bijvoorbeeld de aanstelling van een nieuwe

medewerker.

Het heeft misschien met de doelgroep te maken, maar wij hebben hier weinig

met dit soort dilemma’s te maken. Vaak is het vanzelfsprekend dat je niks

vertelt over de cliënten. Ik kan me één dilemma herinneren: wat vertel je tegen

de ouders van alle bewoners als er een bewoner ongewenst bij de buurvrouw wordt

aangetroffen?

We hebben met het team overlegd en besloten met toestemming van de ouders

van de betrokken cliënt de rest in te lichten. We hebben geen naam genoemd,

gezegd dat hij op een andere kamer was en dat wij actie hebben ondernomen. Je

wilt in dit soort gevallen de cliënten beschermen, maar de groep ouders is zo

hecht dat zo’n verhaal heel snel rond is. Dat speelt ook mee in de afweging.

Eigenlijk is het één grote familie, dat maakt het moeilijker om niets te

zeggen.’

Jacqueline Bultgezinsvoogd bij Bureau Jeugdzorg

Overijssel

‘We weten precies wat wel en niet kan als het om beroepsgeheim gaat. Met

het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, de Raad voor de Kinderbescherming en

het onderwijs kunnen we over cliënten praten, met andere instanties niet. Dat

staat duidelijk omschreven in een privacyreglement en elke gezinsvoogd

wordt daarin geschoold.

Krijg je met een dilemma te maken, dan heb je een praktijkleider met wie je

de zaak kunt bespreken. Dat is sowieso een goed systeem, omdat je niet in je

eentje moeilijke beslissingen kunt nemen.

Natuurlijk is er een grijs gebied. Wat doe je met de informatieplicht naar

ouders toe? Ik heb eens een onder toezicht gesteld kind gehad wiens afwezige

vader ineens weer in beeld kwam. Wat vertel je zo’n man wel en niet?

Uiteindelijk hebben we besloten om informatie te geven over zijn kind, maar niet

over de moeder.

Transparant werken is de beste manier van omgaan met het

beroepsgeheim. Ik vertel mijn cliënten in principe altijd wanneer ik met anderen

over hen praat of hulp inroep van derden. Ze moeten niet het gevoel krijgen dat

er achter hun rug om gesproken wordt, wantrouwen hebben ze vaak al

genoeg.

Het belang van het kind staat altijd voorop. Ik geef geen informatie aan de

huisarts. Maar als een moeder dringend psychiatrische hulp nodig heeft en het

kind daaronder lijdt, gaat het belang van het kind voor. Op zo’n moment mogen

wij boven ons beroepsgeheim uitstijgen. Dat doe je niet als vader fraudeert. De

grens ligt per individueel geval anders.’

Joke Dropmedewerkster thuiszorg in Pijnacker

‘Het beroepsgeheim is in de thuiszorg natuurlijk gevoeliger dan in andere

sectoren omdat gegevens over cliënten letterlijk over straat gaan. Het gevaar is

groter dat gegevens in verkeerde handen terechtkomen.Ook omdat er altijd een

logboek bij de cliënt thuis ligt waarin gevoelige informatie wordt geschreven.

Dat vertellen we vooraf.

In de organisatie is er een protocol ouderenmishandeling en een

privacyreglement. Iedereen die hier werkt, heeft na het beëindigen van de

opleiding een eed afgelegd waarin gezegd wordt dat men de reglementen kent en

naleeft. We hebben vaak te maken met andere instanties, maar het is heel

duidelijk hoe we over cliënten praten met derden. Als er meerdere behandelaars

in het spel zijn, kun je spreken over een cliënt, maar alleen met zijn of haar

toestemming.

Geeft de cliënt geen toestemming, dan proberen we hem te motiveren om dat

wel te doen. Pas als er een levensbedreigende situatie ontstaat, kunnen we

daarvan afwijken. Ik ben zelden in een schemergebied terechtgekomen.

Je krijgt wel eens te maken met oudermishandeling, maar ik ben nog altijd

in staat geweest om het zelf op te lossen. Ik bespreek het in het team en maak

het daarna bespreekbaar in het gezin zelf. Ik zal er nooit politie of anderen

bijhalen, tenzij het helemaal uit de hand loopt. Een duidelijke grens is er

niet, dat hangt af van de situatie. Kom je er zelf niet meer uit, dan zoek ik

het altijd hogerop in de organisatie.’

Uit de pers

‘De angst dat wonen en zorg voor mensen met geringe inkomens

onbetaalbaar zullen worden, is ongegrond. Gelet op de vergrijzing is de markt in

de komende decennia dermate groot dat het voor zorgaanbieders beslist

interessant zal blijven om ook aan hun faciliteiten aan te

bieden.’
Elco Brinkman, voorzitter van Bouwend Nederland en in het

verleden minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, in 2025.

‘We onderzoeken of het mogelijk is om een tegenreactie op

radicalisering te organiseren. We kunnen informatie niet tegenhouden, maar

misschien wel zorgen dat wie bepaalde informatie op internet zoekt ook

automatisch een tegengeluid krijgt. De verstokte radicaal zal dat niet lezen.

Maar wie vatbaar is, kan daar wel door worden beïnvloed.’
Minister

van Justitie Piet Hein Donner in Justitie Magazine.

‘De familie gebruikt het personeel van het verpleeghuis toch vaak

als paard van de schillenboer. Ze reageren hun eigen rotgevoelens over de opname

af op het personeel. Dan moet je geen verzorgende treffen die terugbekt. Dat

komt nogal eens voor en dat heeft alles te maken met het

opleidingsniveau.’
Verpleeghuisarts en filosoof Bert Keizer in

Psy.

‘Ik wil van elke jongere tot 23 jaar in de stad weten wat zijn

opleidingsniveau is. Wat mij betreft rekken we dat op naar 27 jaar. Straks moet

het onmogelijk zijn dat een jongere een uitkering heeft, tenzij er echt iets aan

de hand is.’
Wethouder Jeugd, Gezin en Onderwijs Leonard Geluk

(Rotterdam) in Nieuw Rotterdams Tij

‘Sociale samenhang betekent dat mensen zich op hun gemak voelen in

hun omgeving. Ga niet geforceerd allochtone vrouwen vanachter de geraniums

sleuren. Probeer eerst samen achter die geraniums te zitten. Als dat lukt, kun

je stapjes verder zetten. Het opgelegde is gedoemd te

mislukken.’
Pieter Winsemius van de Wetenschappelijke Raad voor

het egeringsbeleid (en sinds kort minister van VROM) in Het

Experiment.

‘Maatschappelijke stages moeten zinvol zijn en goed gecoördineerd.

Leerlingen kunnen een folder maken in het Duits als er bijvoorbeeld veel

Duitsers naar een plaatselijk museum komen. Je kunt ook denken aan het maken van

een site voor een ponyclub of het digitaal opleuken van een vreselijk saai

jaarverslag. Nu krijgt een bejaardentehuis bij wijze van spreken van zes

leerlingen van zes verschillende scholen een verzoek voor een middagje

rolstoelduwen. Dat is niet de bedoeling.’
Mariëtte Klein Kranenberg

van de projectgroep Maatschapelijke Stages Gelderland in Profiel.

‘Soms hoor ik bedrijfsdirecteuren zeggen dat ze wel allochtonen

willen in hogere functies, maar dat ze er gewoonweg niet zijn. Dat is niet zo,

maar allochtonen vallen buiten netwerken, woden niet uitgenodigd voor

sollicitatiegesprekken, krijgen onvoldoende kansen, dus dringen ze niet door tot

directeuren.’
Karin Grootemaat van INHOLLAND, in Nieuw Rotterdams

Tij.

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.