Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Architectonische idealen binnen de sociale sector: ‘Dienende functie is belangrijker dan esthetiek’

In hoeverre kunnen architecten hun artistieke ei kwijt in de wereld van de sociale voorzieningen? Zijn de manier van opvang, toezicht en verzorging bepalend voor het beeld of is er veel ruimte voor esthetiek? 'Ik denk niet in beperkingen en concessies,' zegt de Rotterdamse architect Jan Weeda. ‘Maar er mag best meer bouwbudget komen voor de instellingen.’ Over architectuur en idealen in de sectoren zorg en welzijn.

Het psychiatrisch ziekenhuis De Gelderse Roos in

Wolfheze, dat afgelopen januari door ruim tachtig patiënten is betrokken, valt

op tussen de panden in de omgeving. De nieuwste creatie van de Rotterdamse

architect Jan Weeda doet opvallend modern aan. De overige gebouwen op het

terrein met haar versgemaaide grasmatten en boomrijke paden zijn ofwel oud en

statig ofwel strak en grijs. Als eerste springen de ronde vormen van de

leefgroepen in het oog, de scheve daken en de vele ramen met gekleurde kozijnen.

Het hekwerk rond de gesloten afdelingen is ook anders dan anders. De architect

heeft de omheining laten verzakken in de grond, zodat de patiënten niet kunnen

weglopen, maar wel over het hek heen kunnen kijken. ‘Op die manier krijgen ze

hopelijk een iets minder opgesloten gevoel,’ zegt Weeda, die duidelijk trots is

op zijn werk. ‘Maar de binnenkant van mijn gebouwen vind ik nog belangrijker dan

een mooie buitenkant. Als je ontwerpt voor de sociale sector moet je toch vooral

rekening houden met de gebruikers. Er zijn hier patiënten bij die niet eens

buiten hun verblijf mogen komen, zij moeten het dus helemaal van de binnenkant

hebben.’

Beleving

Weeda heeft zich de afgelopen jaren gespecialiseerd in voorzieningen

voor maatschappelijke oudere zorg en geestelijke gezondheidszorg. Zo heeft hij

nieuwbouw voor crisisopvang voor vrouwen gerealiseerd. Ook moesten twee door hem

voorzieningen voor daklozen in Rotterdam tegemoet komen aan de opheffing van

perron 0 bij het Centraal Station. In Delft wordt aan plannen gewerkt voor het

decentraliseren en integreren van een gezinsvervangend tehuis voor 24

gehandicapten met de reguliere woningbouw. Hendrik-Ido-Ambacht kent inmiddels

een project van Weeda voor beschermd wonen voor (ex)cliënten met een

psychiatrische stoornis, midden in een gewone woonwijk. ‘Wat mij boeit aan dit

werk, is dat je ontwerpen een maatschappelijke belang dienen. Het gaat ergens

over. Ik kan prima nieuwbouw realiseren voor V&D, de Bijenkorf of Albert

Heijn, maar in de sociale sector krijg je veel meer een band met de gebruikers.

Dit is voor mij een belangrijke drijfveer.’Aan voorzieningen voor langdurige

behandeling zoals voor de Gelderse Roos, waar ook gesloten afdelingen en

isoleercellen moesten komen, had Weeda zich nog niet eerder gewaagd.

‘Je komt dingen tegen, waar je voorheen nooit over nagedacht hebt. Dat vind

ik interessant. Als je bijvoorbeeld geschikte kozijnen wilt ontwerpen moet je

ervoor zorgen dat mensen zich er niet aan kunnen bezeren. In de separeerruimtes

wilde ik ook ramen, want er moet zo veel mogelijk daglicht naar binnen kunnen

komen. Voor de kozijnen heb ik dubbel glas gebruikt, dat aan de binnenkant

onbreekbaar is en waar de lamellen tussen zijn geplaatst, zodat de cliënt daar

niet bij kan. De ramen worden van buiten de cel bediend.’

Voor het pand in het Gelderse Wolfheze nam Weeda als uitgangspunt dat

cliënten een zo groot mogelijke beleving van ruimte moeten kunnen ervaren, of ze

nu opgesloten zitten of niet. ‘De meeste mensen zitten hier twee jaar of nog

langer, dan is het belangrijk dat ze zich thuis voelen’, zegt hij. ‘Ik heb een

intieme sfeer willen maken.’ Om ruimte en intimiteit te creëren heeft Weeda

ervoor gekozen de verschillende woongroepen rond patio’s op te bouwen. De kamers

van de cliënten komen allemaal uit op een ronde gang van glas die toegang biedt

tot een binnenplein in de open lucht. Omdat de gang rond is met een patio in het

midden, liggen de voordeuren van de kamers niet direct tegenover elkaar.

Hierdoor wordt de privacy van cliënten vergroot. Een boom op elk binnenplein

moet voor de natuurlijke verbinding zorgen van het pand met de boomrijke

omgeving. Op de gesloten afdelingen staan de isolatiecellen direct in verbinding

met de woonplekken. Zo kunnen hulpverleners in geval van nood de separeerruimtes

snel bereiken.

Volgens de architect wordt intimiteit bereikt met de contrasten die door de

verschillende ruimtes gezamenlijk ontstaan. ‘Er zijn plekken, zoals de patio’s

en de grote entrees van de woongroepen waar patienten in het zicht zitten. Maar

als ze daaraan geen behoefte hebben, kunnen ze kiezen voor de beslotenheid van

hun eigen kamers. Daar kunnen ze zich terugtrekken. Juist door de aanwezigheid

van beide mogelijkheden ontstaat er een zekere geborgenheid.’

Esthetiek

Krijgen architecten wel creatieve ruimte voor het ontwerpen van dit soort

gebouwen? Weeda vindt van wel. ‘Voor zover bouwregels en -budgetten dat

natuurlijk toelaten, maar daar kan geen collega omheen,’ zegt hij. ‘Ik ben geen

architect die zichzelf met zijn ontwerpen wil neerzetten. Er zijn er die een

geheel eigen stijl hebben, van hen herken je elk gebouw in één oogopslag. Ik ga

nooit ergens met vooropgezette stijlopvattingen op af, maar juist met een open

houding. Als ik nu weer een opdracht zou krijgen voor het bouwen van een

afdeling voor een psychiatrisch ziekenhuis, dan zou ik het nu, met dezelfde

uitgangspunten, weer anders aanpakken.’

Volgens Weeda ontstaan zijn ideeën meestal pas nadat hij uitvoerig overleg

heeft gevoerd en in gesprek blijft met de facilitaire dienst van een

organisatie. ‘Zorgaanbieders hebben zelf vaak veel kennis en ideeën over hoe het

allemaal kan, waar rekening mee moet worden gehouden en wat ze willen met een

gebouw. Ik speel daar als architect op in en bekijk wat mogelijk is en wat de

mooiste oplossingen zijn. Esthetica op zichzelf betekent voor mij niets, het

gaat erom wat je inhoudelijk met een gebouw kan. Ik denk dan ook niet in termen

van beperkingen en concessies. Daarmee doe je jezelf en anderen tekort.

Architectuur is bovendien een toegepaste kunst en heeft veel met techniek te

maken, niet enkel met schoonheid.’

Ook tijdens het bouwtraject kan er nog veel worden veranderd, vertelt

Weeda. Al in 1992 werden de eerste plannen voor de bouw van de psychiatrische

afdeling gemaakt. Het bouwproces heeft in totaal negen jaren beslagen. In een

wat later stadium is bijvoorbeeld nog besloten om niet enkele vleugels van het

gebouw, maar alle ruimten aanpasbaar te maken op mensen met een lichamelijke

handicap. Ook zouden alle 84 cliënten aanvankelijk in één gebouw worden

ondergebracht. Omdat kleinschaligheid in de sector wordt gestimuleerd, heeft

Weeda zijn ontwerp later ook nog ‘doorgeknipt’ waardoor er nu twee aparte

gebouwen aan een plein staan in plaats van een. ‘Je groeit samen met alle

betrokkenen naar het eindresultaat toe,’ zegt Weeda.

Peperduur

Ondanks de vrijheid die Weeda ervaart in zijn werk, heeft hij wel te maken

met beperkte budgetten en bouwregels die voor de zorg gelden. ‘Je kunt als

architect wel je best doen om zoveel mogelijk ruimtelijk effect te bereiken,

maar voor deze cliënten geldt dat ze nog altijd recht hebben op maar twaalf

vierkante meter voor zichzelf, dat is wettelijk vastgelegd. Dat is natuurlijk

erg weinig. En dat is maar een van de vele regels.’

Weeda vindt dat er hoe dan ook meer budget moet komen voor het bouwen en

verbouwen van zorg- en welzijnsinstellingen. ‘Er zou meer maatschappelijke

waarde moeten worden gehecht aan goede ruimtes voor werkers en cliënten. Wat mij

nog steeds verbaasd is dat verzekeraars vaak wel in peperdure gebouwen zitten,

de klanten moet met veel minder genoegen nemen. Natuursteen en mahoniehout

zitten er voor de sector zelf niet in.’

Opvattingen over wat nu de meeste ideale gebouwen zijn voor ouderen,

gehandicapten of mensen met een psychische beperking veranderen door de jaren

heen, zo heeft Weeda gemerkt. ‘De afgelopen tien jaar ligt de nadruk op

zelfredzaamheid van cliënten en differentiatie, woningen en verblijven worden

veel meer op individuen toegesneden, daar dien je als architect rekening mee te

houden.’ De vermaatschappelijking en het wonen in de wijk, vindt Weeda mooie

ontwikkelingen. ‘Maar je merkt na een aantal jaren dat het zeker niet voor alle

groepen is weggelegd, al streven veel beleidsmakers daar wel naar. De sector

zelf is er niet altijd zo blij mee. Ze zullen meer toenadering tot elkaar moeten

zoeken op dit gebied.’

De architect heeft geen voorkeur voor het maken van een nieuw gebouw of het

verbouwen van een al bestaand pand. ‘Het is natuurlijk mooi als je een heel

nieuw pand kunt neerzetten, maar tijdens verbouwingen kom je altijd veel

‘cadeautjes’ tegen. Tijdens een verbouwing van een oud schoolgebouw tot een

vrouwenopvanghuis stuitte ik bijvoorbeeld op consoles aan de muren waar vroeger

Mariabeeldjes op hadden gestaan. Die heb ik niet weg laten halen, maar gebruikt

als achtergrond voor de lichtarmaturen. Ook heb ik oude spanten van de

kapconstructie, die het dak dragen, in het zicht gelaten. Dat geeft een heel

mooi effect. Dat alles is nu de lol van een verbouwing.’

Huiselijk

‘De zorgaanbieder bepaalt in grote lijnen hoe een gebouw er uit komt te

zien,’ zegt Henk Nouws, secretaris van het netwerk kleinschalig wonen voor

dementerenden. Het netwerk bestaat uit ruim tachtig organisaties als

verzorgingshuizen, verpleeghuizen en woningbouwcorporaties. ‘Een architect moet

altijd rekening houden met de wensen van de zorgaanbieder,’ zegt Nouws. ‘De vijf

hoofdeisen die ons netwerk stelt zijn dat onze cliënten zo gewoon mogelijk

moeten kunnen wonen, dat hun psychische en lichamelijke beperkingen zoveel

mogelijk worden gecompenseerd, dat er sociale ruimtes voor handen zijn, dat de

woningen veilig zijn en dat de bewoners op een huiselijke manier bezig moeten

kunnen zijn.’

Nouws vindt net als Weeda dat er meer ruimte en geld nodig is voor het

bouwen in de sociale sector. ‘In de gehandicaptenzorg en geestelijke

gezondheidszorg zijn ze al iets verder, maar in de ouderenzorg loopt men achter.

De toegestane ruimtes zijn nu te klein. Bewoners zitten soms nog steeds te dicht

op elkaar. Er wordt nu gelukkig gewerkt aan het verminderen van bouwregels voor

de sector.’

Weeda zegt tevreden te zijn over zijn prestaties in Wolfheze. ‘De meeste

cliënten zijn er in ieder geval op vooruit gegaan,’ zegt hij. ‘In hun vorige

verblijf hadden sommigen niet eens een eigen kamer en woonden ze in grotere

groepen van soms meer dan twintig mensen. Er is achteraf natuurlijk altijd wat

aan te merken op je laatste gebouw. Met name over de afwerking ben ik nog niet

helemaal tevreden. Het speciale schilderwerk op het onderste gedeelte van de

wanden schijnt moeilijk herstelbaar te zijn als er beschadigingen optreden. De

muren aan de buitenkant vertonen witte vlekken waar ik niet zo blij mee ben. Die

trekken over een tijdje vanzelf weg, maar zijn nu ontsierend.’

Tijdens de rondleiding met de architect laat een cliënt weten dat ze haar

nieuwe verblijf wel erg gehorig vindt. ‘Ik kan er soms niet van slapen, zeker

als er iemand in de separeerruimte te keer gaat,’ zegt ze. Een andere cliënt

laat graag zijn nieuwe kamer zien. ‘Veel meer ruimte dan ik eerder had,’ licht

hij toe. ‘Ruimte en rust blijven natuurlijk betrekkelijk op een plek als

deze.’/Jeannine Westenberg

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.