Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties2

Versterking van het lokale jeugdbeleid is noodzakelijk – maar hoe?

Ouders moeten weer meer zelf gaan opvoeden. Buurtvoorzieningen dienen hen daarbij te ondersteunen. Alleen zo kunnen hardnekkige problemen in de jeugdzorg worden opgelost. Daarover lijkt iedereen het eens. Maar is er nu wel of niet een stelselwijziging nodig?
Versterking van het lokale jeugdbeleid is noodzakelijk - maar hoe?

Door Maria van Rooijen – Begin volgend jaar evalueert de Tweede Kamer de Wet op de Jeugdzorg. Wat daar ook uitkomt, met een aantal hardnekkige problemen heeft de vijf jaar oude wet niet afgerekend. Er wordt onvoldoende samengewerkt, de verschillende financieringsstromen belemmeren integrale hulpverlening, moeilijke gezinnen blijven ongrijpbaar. En bovenal: ondanks het extra geld dat elk jaar naar de jeugdzorg gaat, blijven de wachtlijsten groeien. De Centra voor Jeugd en Gezin (CJG), die de toeloop naar de dure jeugdzorg hadden moeten voorkomen, lijken daar vooralsnog niets aan te veranderen. Zij verwijzen net zo hard kinderen door. Minister Rouvoet (Jeugd en Gezin) heeft gezegd alles ter discussie te willen stellen om de jeugdzorg nu eindelijk eens doelmatiger te maken, zonodig via een stelselwijziging.

Dat er ingrijpende wijzigingen nodig zijn in de organisatie van de jeugdzorg, daarover bestaat in de sector grote eensgezindheid. Vrijwel iedereen onderschrijft het door Rouvoet als grootste knelpunt gesignaleerde verschijnsel: te veel kinderen worden doorverwezen naar de dure geïndiceerde jeugdzorg. Van daghulp, de psychiatrie en zorg voor licht verstandelijke gehandicapten tot en met gezinstherapie, gezinsvoogdij en internaten. Ook over de oplossing is iedereen het eens: voorkom dat het aantal verwijzingen groeit door het gemeentelijke preventieve jeugdbeleid te versterken. Maar over de weg ernaartoe, hoe je gemeenten kunt stimuleren daar werk van te maken, zijn de meningen verdeeld.

Opdraaien
Volgens Peter Lamers, wethouder Jeugd in Rotterdam, kan dat alleen als gemeenten financieel zijn gebaat bij minder verwijzigingen naar de jeugdzorg. Daarvoor zou de door de provincie gefinancierde jeugdzorg moeten worden overgeheveld naar gemeenten. Een stelselwijziging dus waarbij provincies geen rol meer hebben in het jeugdbeleid. Lamers: ‘Als gemeenten zelf moeten opdraaien voor de kosten van de geïndiceerde jeugdzorg, zullen ze er alles aan doen om met lichte hulpvormen dure hulp te voorkomen. Dat is ook gelukt met de Wet werk en bijstand. Toen gemeenten zelf de werkloosheids- en bijstandsuitkeringen moesten gaan betalen, gingen ze veel actiever arbeids- en scholingstrajecten ontwikkelen.’ Het vaak genoemde bezwaar tegen die constructie – veel gemeenten zijn daarvoor te klein – pareert Lamers direct zelf al. ‘Kleinere gemeenten moeten daarvoor samenwerkingsverbanden aangaan, zoals gemeenten nu bijvoorbeeld ook samenwerken in GGD-regio’s.’
Ook Ton Moolenaar, jeugdbeschermer bij Bureau Jeugdzorg Noord-Holland en voorzitter van de Belangenvereniging van Bureau-Jeugdzorgmedewerkers, zou willen dat die extra provinciale schakel verdwijnt. ‘Het zou heel wat administratieve rompslomp schelen als we maar aan één financierder verantwoording hoeven af te leggen.’

Geen sterveling
Maar volgens Micha de Winter, hoogleraar pedagogiek, lost een dergelijke stelselwijziging niets op. Die pakt namelijk de kern van het probleem niet aan. De Winter: ‘De groei van de vraag wordt vooral veroorzaakt door het uiteenvallen van sociale netwerken. Mensen wonen in buurten waar ze geen sterveling kennen. Ze hebben het druk. Volwassenen durven zich niet met elkaars kinderen te bemoeien. Gezinnen moeten de kinderen zo’n beetje in hun eentje opvoeden. Alledaagse opvoedingsproblemen worden gemedicaliseerd. Daarvoor kunnen ouders professionele hulp zoeken. En dat wordt ook enorm gestimuleerd. Als op school blijkt dat een kind problemen heeft, gaat niet de leerkracht op huisbezoek, nee, er wordt een dure professionele jeugdzorgwerker ingeschakeld. Leerkrachten hebben er geen tijd meer voor, zijn er niet op toegerust of durven niet. En als er wat misgaat, krijgt de jeugdzorg of de overheid de schuld. De overheid heeft de verantwoordelijkheid van ouders te veel overgenomen.’

Die ontwikkeling moet worden gekeerd door sociale netwerken te versterken. De Winter: ‘Zorg ervoor dat ouders elkaar ondersteunen, samen over opvoeding praten, bijvoorbeeld in ouderkamers op scholen. Laat ze een speeltuin runnen, met hangjongeren praten als die overlast veroorzaken, in plaats van de politie erop af te sturen.’

De CJG’s kunnen daarin een belangrijke rol spelen. Sterker, dat is hun enige legitimatie. ‘Zij moeten die sociale netwerken en de onderlinge steun van ouders stimuleren. Daarnaast moeten ze zelf meer hulp verlenen, vergelijkbaar met de huisarts. Alleen de ernstige problemen moeten ze doorverwijzen. Als dat niet gebeurt, dreigen de fouten zoals die zijn gemaakt met het Bureau Jeugdzorg zich te herhalen. In eerste instantie zouden Bureaus Jeugdzorg ook laagdrempelige voorzieningen in de wijk zijn voor iedereen met opvoedingsvragen. Uiteindelijk zijn het op grootstedelijk of regionaal niveau georganiseerde toewijzingsorganen geworden. Als we niet uitkijken, en bij bepaalde centra gebeurt dat al, worden de CJG’s de zoveelste indicatieorganen. Dan zijn we nog verder van huis. Als Rouvoet het stelsel zodanig wil veranderen dat gemeenten meer investeren in sociale netwerken, juich ik dat toe. Maar daarvoor moet je niet de provinciale regie veranderen. Met dergelijke reorganisaties gaan niet alleen jaren verloren, maar ook veel geld en energie die juist aan hulp moet worden besteed.’

Stabiele factor
Martin Dirksen, directeur Bureau Jeugdzorg Overijssel, en Peter van den Hoek, beleidsmedewerker jeugdzorg van de provincie Utrecht, zijn het met De Winter eens. Dirksen: ‘Provincies zijn de enige stabiele factor. Als kleinere gemeenten worden gebundeld, moeten ze ook weer met elkaar samenwerkingsverbanden aangaan. Dat vereist de nodige organisatie. Bovendien garandeert gemeentelijke verantwoordelijkheid niet per se beterschap. Ander gemeentelijk beleid, zoals armoedebestrijding, openbare orde en veiligheid en de Wmo is heus niet zo succesvol.’
Gemeenten stimuleren sociale netwerken te versterken en hen ervan weerhouden kinderen te snel naar de jeugdzorg te sturen: dat moet in hun ogen gebeuren. Mét verplichtende prestatieafspraken tussen provincie en gemeenten. Van den Hoek: ‘Wij denken aan een sys-teem waarbij gemeenten moeten meebetalen als ze te veel kinderen verwijzen. Er bestaan namelijk grote verschillen tussen gemeenten. Momenteel staat niet wettelijk vast wat gemeenten op dat gebied moeten doen, alleen in vage termen. Daarover moeten provincies, gemeenten en het rijk afspraken maken. Gemeenten die zich daar niet aan houden, moet je daarop kunnen afrekenen.’ Ook zouden CJG’s meer armslag moeten krijgen. Nu mogen ze slechts enkele gesprekken voeren. ‘Dat zouden er tien of twintig moeten worden, zodat de hulp ook dichtbij huis wordt gegeven’, aldus Dirksen.

Garanties
Dat laatste vindt wethouder Lamers ook. Maar hij blijft erbij dat de jeugdzorg veel doelmatiger wordt als de totale regie bij de gemeenten ligt. Die zouden ook verantwoordelijk moeten zijn voor jeugdzorg gefinancierd vanuit de AWBZ en de Zorgverzekeringswet. Dat geeft namelijk meer garanties voor integrale hulpverlening aan gezinnen die op meerdere terreinen hulp nodig hebben.
Ook Dirksen wil graag één financieringsregeling, maar dan beheerd door het ministerie van Jeugd en Gezin. ‘Dan krijg je meer samenhang.’ Van den Hoek vermoedt echter dat dit technisch onhaalbaar is. En eigenlijk ook niet nodig. ‘Samenhang is absoluut noodzakelijk. Nu is die te vrijblijvend en afhankelijk van lokale en regionale bestuurders. Niet iedereen is daartoe ook bereid, omdat afstemming van hulp meer tijd, geld en energie kost. Daarbij kunnen provincies een rol spelen. Wij zijn bezig een meldpunt op te zetten waar alle jeugdigen met meervoudige problemen worden aangemeld. Zij krijgen een casemanager. Dat meldpunt en die casemanager financieren wij. De deelnemende instellingen zijn er dan samen verantwoordelijk voor dat er integrale hulp wordt geleverd.’ Daarnaast, zegt hij, moet de regelgeving op elkaar worden afgestemd. ‘Voor kinderen met enkelvoudige hulpvragen – de meesten – is het goed georganiseerd. Moeilijkheden ontstaan bij meervoudige problematiek. Bijvoorbeeld: een kind in het speciaal onderwijs moet vijf dagen naar school. Sommige kinderen houden dat niet vol en zouden geholpen zijn met enkele uren dagbesteding, betaald uit de AWBZ. Daarin voorziet die wet niet. Voor dit soort gevallen zou je binnen de bestaande financieringsregelingen clausules moeten opnemen.’

Parlementaire enquête
Ook moet de ingewikkelde indicatiestelling eenvoudiger. Sommige kinderen hebben drie indicaties nodig: van Bureau Jeugdzorg voor bijvoorbeeld gezinsbegeleiding, van het CIZ voor lvg-zorg en van Regionale Expertisecentra voor speciaal onderwijs. Dirksen: ‘Veeg die indicatieorganen bij elkaar, maak er één loket, een soort indicatie-super van, en geef één indicatie af.’
Jeugdbeschermer Moolenaar is echter weinig onder de indruk van al die veranderingsvoorstellen. ‘Die gaan pas over tig jaren werken. Er moet een parlementaire enquête komen naar waaraan al dat extra geld voor de jeugdzorg is opgegaan. Ik vind het geweldig hoor, die roep om meer preventie. Maar vooralsnog merk ik niets van het preventieve gehalte van de CJG’s. Ik zie ze als een extra schakel. Ik loop dagelijks tegen wachtlijsten aan. Er zijn veel te weinig pleeggezinnen. Daardoor blijven kinderen op plekken waar ze niet thuis horen en die hen alleen maar meer schade berokkenen.’

Dit artikel staat in Zorg + Welzijn Magazine nummer 11, november 2009.

2 REACTIES

  1. Lees alle reacties

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.